ECLI:NL:CRVB:2019:1103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
18/3363 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep, dat was uitgesproken op 25 oktober 2018. De Raad had destijds geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest.

Tijdens de zitting van 15 februari 2019, waar partijen niet verschenen, heeft de appellant verklaard dat hij zijn zoon geld had gegeven om het griffierecht te betalen, maar hij kon niet bevestigen of dit daadwerkelijk was gebeurd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was van betaling van het griffierecht door of namens de appellant.

De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. Het wettelijke stelsel biedt geen mogelijkheid om een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te verlenen. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 maart 2019
18/3363 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018, 17/2224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 25 oktober 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 februari 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 25 oktober 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 23 juli 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn zoon geld heeft gegeven om het griffierecht te betalen. Appellant weet niet of zijn zoon het griffierecht heeft betaald maar hij gaat er van uit dat zijn zoon het bedrag heeft overgemaakt naar de rekening van de Raad. Appellant is bereid het griffierecht (alsnog) te betalen.
In de financiële administratie van de Raad is geen door of namens appellant gedane betaling aangetroffen. Appellant heeft de gestelde betaling van het griffierecht niet met bewijsstukken onderbouwd.
De Raad stelt vast dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellant een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2019.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.A.A. Traousis

RB