ECLI:NL:CRVB:2019:1103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep, dat was uitgesproken op 25 oktober 2018. De Raad had destijds geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest.
Tijdens de zitting van 15 februari 2019, waar partijen niet verschenen, heeft de appellant verklaard dat hij zijn zoon geld had gegeven om het griffierecht te betalen, maar hij kon niet bevestigen of dit daadwerkelijk was gebeurd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was van betaling van het griffierecht door of namens de appellant.
De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. Het wettelijke stelsel biedt geen mogelijkheid om een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te verlenen. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.