ECLI:NL:CRVB:2019:1100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in WIA-V zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De gemachtigde van de appellant, mr. L.M. Dragtenstein, heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, waarbij hij aanvoerde dat er sprake was van een miscommunicatie tussen hem en de appellant over de betaling van het griffierecht.
Tijdens de zitting op 15 februari 2019 heeft de gemachtigde verklaard dat het griffierecht inmiddels was voldaan, maar de Raad oordeelde dat de betaling te laat was gedaan. De termijn voor betaling van het griffierecht eindigde op 31 juli 2018, terwijl de betaling pas op 21 november 2018 was ontvangen. De Raad concludeerde dat de gemaakte miscommunicatie voor rekening en risico van de appellant kwam, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de niet-ontvankelijk verklaring konden rechtvaardigen.
De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en bepaald dat het te laat betaalde griffierecht van € 126,- aan de gemachtigde van de appellant zal worden terugbetaald. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier M.A.A. Traousis, en werd openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.