ECLI:NL:CRVB:2019:1097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
17/7634 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake AOW-toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had verzet aangetekend, omdat hij stelde dat de intrekking van zijn hoger beroep het gevolg was van een wilsgebrek. Hij was zich niet bewust van de gevolgen van de intrekking en meende dat deze onbevoegd was gedaan, omdat alleen een advocaat dit zou kunnen doen.

Tijdens de zittingen op 7 juni 2018 en 15 februari 2019 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht. Hij gaf aan dat hij zijn hoger beroep had ingetrokken in de veronderstelling dat het alsnog indienen van salarisspecificaties zou leiden tot herziening van de toeslag. De Svb had hem volgens appellant telefonisch toegezegd dat de herziening en terugvordering ongedaan zou worden gemaakt. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de Svb deze toezegging had gedaan. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van dwaling bij de intrekking van het hoger beroep.

De Raad heeft ook vastgesteld dat de door de appellant ingezonden salarisspecificaties betrekking hadden op zijn echtgenote en dat het inkomen van het gezin te hoog was voor aanspraak op de AOW-toeslag. De Raad oordeelde dat de intrekking van het hoger beroep niet onbevoegd was gedaan, aangezien de appellant zelf het hoger beroep had ingesteld zonder vertegenwoordiging. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 maart 2019
17/7634 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017, 17/1759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 26 januari 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter zitting behandeld van 7 juni 2018. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het verzet is opnieuw ter zitting behandeld van 15 februari 2019, waarvoor zowel appellant als de Svb waren opgeroepen. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 26 januari 2018 berust op de overweging dat de intrekking van het hoger beroep door appellant niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat het intrekken van het hoger beroep is toe te schrijven aan een wilsgebrek. Hij was zich op dat moment niet bewust van de consequenties van de intrekking. Voorts stelt hij dat de intrekking onbevoegd is gedaan. Naar zijn mening kan het intrekken van een hoger beroep uitsluitend door een advocaat gedaan worden.
Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij het hoger beroep heeft ingetrokken op basis van de veronderstelling dat met het alsnog inzenden van salarisspecificaties de Svb de herziening en terugvordering van de toeslag, die gebaseerd was op het niet verstrekken van de salarisspecificaties, ongedaan zou maken. De Svb zou hem dat in ieder geval telefonisch hebben toegezegd.
Niet gebleken is dat de Svb appellant heeft toegezegd dat met het alsnog verstrekken van de salarisspecificaties van zijn echtgenote de herziening en terugvordering van de toeslag ongedaan zou worden gemaakt. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat appellant terecht kon veronderstellen dat met het alsnog verstrekken van de salarisspecificaties de herziening en intrekking van de toeslag ongedaan zou worden gemaakt. Van dwaling bij het intrekken van het hoger beroep is om die reden geen sprake.
Ter zitting heeft de Svb nog toegelicht dat de door appellant ingezonden salarisspecificaties de salarisgegevens van zijn echtgenote betreffen en betrekking hebben op de maanden april en mei 2016. In die maanden heeft de echtgenote naast een transitievergoeding in verband met het einde van haar dienstbetrekking het salaris over april, de eindejaarsuitkering en achterstallig salaris ontvangen. Op grond van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten wordt de transitievergoeding niet tot het zogeheten overig inkomen gerekend. Ook als die vergoeding buiten beschouwing wordt gelaten is het inkomen van appellant en zijn echtgenote zo hoog dat er geen aanspraak bestaat op een toeslag.
Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat de intrekking van het hoger beroep onbevoegd is gedaan. Het hoger beroep is door appellant zelf ingesteld. Hij werd op dat moment niet vertegenwoordigd of bijgestaan
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2019.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) K.R. van Renswoude

VC