ECLI:NL:CRVB:2019:1091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschriften inzake uitkeringen op grond van de WUBO, WUV en AOR
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroepschriften door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De uitspraak van de Raad van 20 september 2018 had de beroepen van appellante tegen besluiten van de Svb van 21 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend. Appellante heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat zij pas laat op de hoogte was van de mogelijkheid om aanvragen te doen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellante gaf aan dat de verhuizing naar Sliedrecht haar in de weg heeft gestaan om tijdig beroep in te stellen.
Tijdens de zitting op 15 februari 2019 heeft de echtgenoot van appellante verklaard dat de verhuizing en de aanvragen voor de WUBO, WUV en AOR gelijktijdig plaatsvonden, wat heeft geleid tot vermoeidheid en vertraging in het indienen van het beroep. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zij niet in verzuim is geweest. De Raad concludeerde dat appellante een derde had kunnen inschakelen om haar belangen te behartigen en dat de mededeling van haar echtgenoot niet met bewijsstukken was onderbouwd.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.