ECLI:NL:CRVB:2019:1091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
18/3571 WUBO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschriften inzake uitkeringen op grond van de WUBO, WUV en AOR

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroepschriften door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De uitspraak van de Raad van 20 september 2018 had de beroepen van appellante tegen besluiten van de Svb van 21 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend. Appellante heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat zij pas laat op de hoogte was van de mogelijkheid om aanvragen te doen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellante gaf aan dat de verhuizing naar Sliedrecht haar in de weg heeft gestaan om tijdig beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 15 februari 2019 heeft de echtgenoot van appellante verklaard dat de verhuizing en de aanvragen voor de WUBO, WUV en AOR gelijktijdig plaatsvonden, wat heeft geleid tot vermoeidheid en vertraging in het indienen van het beroep. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zij niet in verzuim is geweest. De Raad concludeerde dat appellante een derde had kunnen inschakelen om haar belangen te behartigen en dat de mededeling van haar echtgenoot niet met bewijsstukken was onderbouwd.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 maart 2019
18/3571 WUBO-V, 18/3573 WUV-V, 18/3574 AOR-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van
20 september 2018 heeft de Raad de beroepen van appellante tegen de besluiten van verweerder van 21 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 15 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot appellante]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 20 september 2018 berust op de overwegingen dat de beroepschriften niet tijdig zijn ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellante te kennen gegeven – voor zover van belang – dat er niet tijdig beroep is ingesteld omdat appellante pas laat op de hoogte was dat zij aanvragen kon doen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Door de nasleep van de verhuizing naar [woonplaats] was appellante niet in staat om eerder beroep in te stellen.
Ter zitting heeft de echtgenoot van appellante toegelicht dat de verhuizing naar Sliedrecht en de aanvragen voor de WUBO, WUV en AOR in dezelfde periode speelden. Appellante was erg vermoeid door de verhuizing en alles eromheen dat zij niet eerder in staat was beroep in te stellen.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Appellante had een derde kunnen inschakelen om haar belangen te behartigen. De ter zitting gedane mededeling dat de echtgenoot van appellante ook niet in staat is geweest om in die periode de belangen van appellante te behartigen is niet met stukken onderbouwd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2019.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.A.A. Traousis

VC