ECLI:NL:CRVB:2019:1045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant. Appellant, die zich op 11 oktober 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had aanvankelijk recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een arts op 7 september 2015, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv besloot daarop dat appellant per 11 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld.
Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn ZW-uitkering ten onrechte was beëindigd en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was geweest. Hij betwistte de conclusies van de verzekeringsarts en vroeg om de benoeming van een onafhankelijke medische deskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen grond was voor twijfel aan de medische beoordeling. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.