ECLI:NL:CRVB:2019:1000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
17/7220 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van babyuitzet na afwijzing aanvraag

In deze zaak heeft appellant, een inwoner van Rotterdam, op 18 mei 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van een babyuitzet. Het kind is in 2016 geboren. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag op 4 juni 2016 afgewezen, met als reden dat appellant en zijn partner zelf voor de kosten moeten sparen of reserveren uit hun inkomen. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 31 januari 2017 het bezwaar ongegrond verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat de kosten van de babyuitzet zich voordeden op het moment van de aanvraag.

De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij, na de afwijzing van zijn aanvraag, gedwongen was om geld te lenen voor de aanschaf van de babyuitzet. Hij heeft verklaard dat hij leningen heeft afgesloten van in totaal € 1.500,-, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van deze leningen. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de babyuitzet zich voordeden op het moment van de aanvraag. De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier Y. Itkal, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.

Uitspraak

17.7220 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 september 2017, 17/1650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn partner hebben op 18 mei 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van een babyuitzet. Het kind is [in]
2016 geboren.
1.2.
Bij besluit van 4 juni 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat appellant en zijn partner zelf voor de gevraagde kosten moeten sparen of reserveren uit hun inkomen.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juni 2016 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat de door appellant gevraagde kosten van een babyuitzet zich voordeden op het moment van indiening van de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen.
“Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor een babyuitzet zich op het moment van het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand voordeden. Hij heeft verklaard dat hij gedurende de zwangerschap van zijn partner verschillende leningen met vrienden en familie heeft afgesloten van in totaal € 1.500,- en dat hij hiervan de babyuitzet heeft betaald. Ondanks dat verweerder per e-mail van 8 december 2016 en tijdens de hoorzitting aan eisers gemachtigde heeft gevraagd om het aangaan van deze leningen met bewijzen te onderbouwen, heeft eiser geen gegevens over deze leningen overgelegd. Dat eiser door de taalbarrière tussen hem en zijn gemachtigde niet heeft begrepen dat hij moest onderbouwen dat hij voor de aanschaf van de babyuitzet leningen was aangegaan komt voor zijn risico. Nu niet is vast te stellen of de kosten van een babyuitzet zich voordeden op het moment dat de bijzondere bijstand werd aangevraagd, heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten terecht afgewezen.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij na de afwijzing van zijn aanvraag vanwege de snel naderende geboorte van zijn kind niet anders kon dan geld lenen voor de aanschaf van de babyuitzet.
De leningen zijn volgens appellant gedurende de zwangerschap van zijn partner afgesloten en moeten worden terugbetaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij leningen voor de aanschaf van de babyuitzet is aangegaan nadat de aanvraag om bijzondere bijstand was afgewezen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) Y. Itkal
lh