ECLI:NL:CRVB:2018:932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging kinderbijslag voor in het buitenland wonend kind op basis van artikel 7b AKW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had eerder kinderbijslag ontvangen voor zijn in de Filipijnen wonende kind, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft per 1 januari 2016 de uitkering beëindigd. De Svb stelde dat het kind op de eerste dag van het eerste kwartaal van 2016 niet in Nederland woonde, wat volgens artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) betekent dat er geen recht op kinderbijslag bestaat. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte de beëindiging van zijn kinderbijslag in stand had gelaten. Hij betoogde dat hij meer voorzieningen zou ontvangen als zijn kind in Nederland woonde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat het kind op de relevante datum inderdaad niet in Nederland woonde, en dat de Svb correct had gehandeld volgens de geldende wet- en regelgeving. De Raad verwees ook naar de Wet herziening export kinderbijslag, die per 1 januari 2015 in werking is getreden en die de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag heeft gewijzigd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met R.H. Budde als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.