ECLI:NL:CRVB:2018:932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
16/8090 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag voor in het buitenland wonend kind op basis van artikel 7b AKW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had eerder kinderbijslag ontvangen voor zijn in de Filipijnen wonende kind, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft per 1 januari 2016 de uitkering beëindigd. De Svb stelde dat het kind op de eerste dag van het eerste kwartaal van 2016 niet in Nederland woonde, wat volgens artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) betekent dat er geen recht op kinderbijslag bestaat. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte de beëindiging van zijn kinderbijslag in stand had gelaten. Hij betoogde dat hij meer voorzieningen zou ontvangen als zijn kind in Nederland woonde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat het kind op de relevante datum inderdaad niet in Nederland woonde, en dat de Svb correct had gehandeld volgens de geldende wet- en regelgeving. De Raad verwees ook naar de Wet herziening export kinderbijslag, die per 1 januari 2015 in werking is getreden en die de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag heeft gewijzigd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met R.H. Budde als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/8090 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
1 december 2016, 16/1961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 maart 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 september 2014 is aan appellant met ingang van het derde kwartaal van 2013 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toegekend voor zijn in de Filipijnen wonende kind [naam kind], geboren [in] 2012.
1.2.
Na een aankondiging bij brief van 30 juni 2015 heeft de Svb bij besluit van
2 december 2015 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2016 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor [naam kind] omdat zij woont in de Filipijnen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 6 april 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de Svb heeft gehandeld volgens de thans voor de export van kinderbijslag naar de Filipijnen geldende wet- en regelgeving door appellant niet langer in aanmerking te laten komen voor kinderbijslag per
1 januari 2016.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de beëindiging van zijn kinderbijslag in stand heeft gelaten en dat hij veel meer voorzieningen zou ontvangen als [naam kind] in Nederland woonde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het recht op kinderbijslag terecht met ingang van het eerste kwartaal van 2016 is beëindigd.
4.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet herziening export kinderbijslag in werking getreden (Stb. 2014, 346). Met deze wet is onder meer artikel 7b van de AKW gewijzigd. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin ten behoeve van hem op grond van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) recht op kinderbijslag bestaat.
4.3.
Vastgesteld wordt dat het kind van appellant op de eerste dag van het eerste kwartaal van 2016 niet in Nederland woont. Het bepaalde in het eerste lid van artikel 7b van de AKW leidt ertoe dat appellant daarom geen recht heeft op kinderbijslag. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan een beroep op het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Filipijnen inzake de export van sociale verzekeringsuitkeringen niet leiden tot een ander oordeel omdat kinderbijslagen per 1 juli 2015 niet meer onder de materiële werkingssfeer vallen van dat Verdrag. Op grond van artikel 41b van de AKW is daarna nog een overgangstermijn van twee kwartalen in acht genomen waarin appellant recht behield op kinderbijslag.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.H. Budde

OS