ECLI:NL:CRVB:2018:885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16-5263 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvolledige opgave van inkomsten uit autorijschool

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten ontvingen bijstand vanaf 6 december 2011, maar de bijstand werd ingetrokken per 1 januari 2014 na een onderzoek door de gemeente naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek volgde op een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waaruit onregelmatigheden naar voren kwamen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam stelde vast dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hadden overgelegd, waaronder facturen en een overzicht van inkomsten uit hun rijschool. De Raad oordeelt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet alle benodigde informatie te verstrekken. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af.

Uitspraak

16/5263 WWB
Datum uitspraak: 13 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 juli 2016, 15/8184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Hanenberg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.M. Codrington.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 6 december 2011 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), onder korting van inkomsten van appellant uit zijn werkzaamheden als zelfstandig rijschoolhouder. Appellant stond ten tijde hier van belang met eenmanszaak ‘Rijschool [naam rijschool]’ (rijschool) ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
1.2.
Naar aanleiding van een in oktober 2014 door de Belastingdienst ingesteld boekenonderzoek bij appellant, waarbij onregelmatigheden werden geconstateerd die hebben geleid tot een winstcorrectie over de jaren 2009 tot en met 2012 en een naheffingsaanslag van in totaal € 19.487,-, heeft een sociaal rechercheur van de unit Bijzondere Onderzoeken van de gemeente [gemeente] een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek verricht, heeft hij samen met een collega appellant op 17 februari 2015 gehoord en heeft hij bij appellant een volledige boekhouding van de rijschool over de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 maart 2015 opgevraagd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 april 2015.
1.3.
Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 16 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken en de over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.767,28 van appellanten teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet alle gevraagde gegevens te overleggen. Daardoor kan het college vanaf 1 januari 2014 de bijstand niet vaststellen. Wat nog ontbreekt zijn de facturen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over april tot en met juli 2014 en over 2015, een overzicht van de betalingen van de leerlingen per bank over 2014 en 2015, alle betaalbewijzen van de leerlingen over de periode van 1 januari 2014 tot 16 april 2015, de kilometerstanden over de periode van 1 januari 2014 tot 16 april 2015 en het volledige leerlingenbestand met adressen, geboortedata van de leerlingen en het aantal lessen per leerling over de periode van 1 januari 2014 tot 16 april 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben, samengevat, aangevoerd dat, gelet op het feit dat het college in de periode voor 1 januari 2014 genoegen heeft genomen met de door hem geleverde gegevens, met name de (jaar)stukken die zijn toenmalige boekhouder opstelde, hen het ontbreken van de gevraagde gegevens, met name een niet door hem bijgehouden kilometeradministratie, althans een overzicht van kilometerstanden van de lesauto, niet mag worden tegengeworpen. De nu aan het college ter beschikking staande gegevens, waaronder de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2014 en 2015 van de Belastingdienst, moeten voldoende zijn om het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2014 tot 1 februari 2015 vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode van intrekking loopt van 1 januari 2014 tot en met 16 april 2015 (te beoordelen periode).
4.2.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
4.3.
Vaststaat dat appellanten ook in hoger beroep niet alle door het college gevraagde gegevens, genoemd in 1.3, hebben overgelegd. Evenals de rechtbank en anders dan appellanten is de Raad van oordeel dat van de gevraagde gegevens in elk geval het volledige leerlingenbestand met onder meer het aantal lessen per leerling alsmede een overzicht van kilometerstanden van de gebruikte auto (met een onderscheid tussen privé- en zakelijke kilometers) voor de instelling van de bijstand van appellanten relevante gegevens zijn en dat appellanten door deze gegevens niet te overleggen de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Dat het college, zoals appellanten hebben gesteld, in de periode vóór
1 januari 2014 met de (jaar)stukken die de toenmalige boekhouder van appellant opstelde genoegen heeft genomen, doet niet af aan de bevoegdheid van het college om bij gerezen twijfel aan de juistheid van de in die stukken opgenomen informatie alsnog meer gegevens op te vragen.
4.4.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd, valt voorts uit de door hen overgelegde stukken het aantal lessen per leerling niet te herleiden. Hiervoor zijn onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens overgelegd. De gemachtigde van het college heeft in dit kader ter zitting van de Raad terecht gewezen op de leerling/les-lijsten met daarop veelal enkel de voornamen van de leerlingen en op de bankafschriften van de ondernemersrekening waaruit blijkt dat diverse kasstortingen op die rekening zijn gedaan van bedragen, variërend van € 50,- tot € 350,-. Daarbij komt dat de facturen van het CBR over 2015 nog steeds ontbreken en appellant ter zitting van de Raad heeft verklaard dat hij bij contante betalingen van de leerlingen geen betaalbewijzen dan wel kwitanties aan hen verstrekte.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 vloeit voort dat appellanten geen duidelijkheid hebben verschaft over de door appellant genoten inkomsten uit zijn werkzaamheden als zelfstandig rijschoolhouder. Dit betekent dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook gehouden de bijstand met ingang van 1 januari 2014 in te trekken.
4.6.
Tegen de terugvordering hebben appellanten geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) F. Dinleyici

HD