ECLI:NL:CRVB:2018:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
17/5844 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvragen individuele inkomenstoeslag en vergoeding reiskosten

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft aanvragen van verzoekster voor een individuele inkomenstoeslag en vergoeding van reiskosten, die door het college zijn afgewezen. Verzoekster heeft op 26 december 2016 beroep ingesteld, maar dit beroepschrift is buiten de termijn van zes weken ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, wat verzoekster in hoger beroep aanvecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen gronden zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening of voor het vergoeden van schade. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening en schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

17/5844 WWB, 18/329 WWB-VV
Datum uitspraak: 20 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
Noord-Holland van 13 juli 2017, 16/5786 en 17/2862 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 10 januari 2018 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. H. Temel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. Temel heeft zich bij brief van 26 september 2017 onttrokken als gemachtigde.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft op 10 januari 2018 tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Verzoekster heeft nadere stukken en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Verzoekster is verschenen samen met haar vader. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Busser,
mr. A. Olij en L. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 3 mei 2016 heeft het college de aanvraag van verzoekster voor een individuele inkomenstoeslag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 6 mei 2016 heeft het college de aanvraag van verzoekster voor vergoeding van reiskosten voor het schooljaar 2016-2017 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 11 mei 2016 heeft het college de aanvragen van verzoekster voor bijdragen uit het kinderparticipatiefonds, het jeugdcultuurfonds en het jeugdsportfonds 2016 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 3, 6 en 11 mei 2016 kennelijk ongegrond verklaard.
1.5.
Verzoekster heeft op 26 december 2016 beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster op
23 april 2017 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Verzoekster heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De onder 4.2 bedoelde situatie doet zich hier voor en ook overigens bestaan geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
4.5.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6.
Vaststaat dat het beroepschrift van 26 december 2016 buiten de termijn van zes weken is ingediend en dus te laat is ingediend.
4.7.
Verzoekster heeft aangevoerd dat het beroep tegen het bestreden besluit ontvankelijk moet worden verklaard omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dit verband heeft verzoekster gewezen op de brief van 10 augustus 2016 van haar boekhouder, [naam] (boekhouder).
4.8.
Met de brief van 10 augustus 2016, gericht aan de ontvanger van de Gemeente Wormerland te Hoofddorp (ontvanger), heeft de boekhouder namens verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 juli 2016 van de ontvanger inzake een verzoek om kwijtschelding van aanslagen van gemeentelijke belastingen 2015 en 2016. De brief gaat weliswaar in op de inkomenssituatie van verzoekster, maar bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest wat betreft de overschrijding van de termijn voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.9.
Uit 4.4 tot en met 4.8 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt daarom niet toegekomen.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is evenmin grond aanwezig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit
ew