ECLI:NL:CRVB:2018:841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 21 mei 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Het bezwaar van de appellant werd door het college niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ter post bezorgd, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze beslissing. De Raad overwoog dat de datum op de envelop, met een poststempel van 20 januari 2016, leidend is, tenzij de appellant kan aantonen dat het bezwaarschrift eerder ter post is bezorgd. De appellant kon echter niet overtuigend bewijs leveren dat het bezwaarschrift op een eerdere datum was verzonden. De enkele verklaring van de gemachtigde dat poststukken op de dag van datering worden verzonden, was niet voldoende.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat er ongerechtvaardigd onderscheid was in de betrouwbaarheid van postverzending tussen zijn gemachtigde en het college. De Raad verwierp dit argument, omdat de appellant niet had betwist dat het college zijn besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt. Uiteindelijk concludeerde de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.