ECLI:NL:CRVB:2018:786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante. De Svb had eerder besloten om de nabestaandenuitkering van appellante te beëindigen omdat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Appellante diende vervolgens een aanvraag in voor een nabestaandenuitkering, waarbij zij aangaf arbeidsongeschikt te zijn. De Svb weigerde deze aanvraag, omdat appellante volgens hen niet aan de voorwaarden voldeed, namelijk dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb had moeten onderzoeken of zij per 1 juli 2011 arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb ten onrechte de aanvraag van appellante als een herhaalde aanvraag had aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van 11 december 2014 een nieuwe aanvraag was die inhoudelijk aan de hand van de artikelen van de ANW behandeld moest worden. De Raad heeft de medische rapporten van het Uwv in overweging genomen, waaruit bleek dat appellante op de relevante datum niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd de nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat appellante niet voldeed aan de vereisten van arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.