ECLI:NL:CRVB:2018:77
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de stopzetting van de WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen de stopzetting van haar WAO-uitkering. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was daarnaast werkzaam als zelfstandige. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 juni 2015 besloten om de WAO-uitkering van appellante per 1 juli 2015 stop te zetten, omdat zij geen jaarcijfers over 2013 had overgelegd. Appellante heeft hierop niet gereageerd op verzoeken van het Uwv om fiscale gegevens te verstrekken. Uiteindelijk heeft het Uwv op 29 oktober 2015 de WAO-uitkering van appellante stopgezet.
Appellante heeft op 3 augustus 2016 een bezwaarschrift ingediend, maar het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 6 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar de Raad oordeelt dat de bezwaartermijn is overschreden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.