ECLI:NL:CRVB:2018:77

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
17/4831 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de stopzetting van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen de stopzetting van haar WAO-uitkering. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was daarnaast werkzaam als zelfstandige. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 juni 2015 besloten om de WAO-uitkering van appellante per 1 juli 2015 stop te zetten, omdat zij geen jaarcijfers over 2013 had overgelegd. Appellante heeft hierop niet gereageerd op verzoeken van het Uwv om fiscale gegevens te verstrekken. Uiteindelijk heeft het Uwv op 29 oktober 2015 de WAO-uitkering van appellante stopgezet.

Appellante heeft op 3 augustus 2016 een bezwaarschrift ingediend, maar het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 6 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar de Raad oordeelt dat de bezwaartermijn is overschreden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/4831 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2017, 16/8296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast was zij werkzaam als zelfstandige.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2015 heeft het Uwv de WAO-uitkering vanaf 1 juli 2015 niet meer uitbetaald. Niet kan worden vastgesteld of appellante nog langer een WAO-uitkering kan krijgen, omdat zij de jaarcijfers over het jaar 2013 niet heeft overgelegd.
1.3.
Bij brief van 3 september 2015 heeft het Uwv appellante gevraagd om voor
3 oktober 2015 fiscale gegevens over 2013 en 2014 te verstrekken. Hierop heeft appellante niet gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante vanaf
1 januari 2013 stopgezet.
1.5.
Op 3 augustus 2016 heeft het Uwv het op 2 augustus 2016 gedateerde bezwaarschrift van appellante ontvangen.
1.6.
Bij brief van 3 augustus 2016 heeft het Uwv appellante gevraagd tegen welk besluit zij bezwaar maakt en, indien het gaat om een besluit van vóór 21 juni 2016, verzocht om de reden van het te laat gemaakte bezwaar kenbaar te maken. Hierop heeft appellante niet gereageerd.
1.7.
Het bezwaar van appellante is bij besluit van 6 september 2016 (bestreden besluit)
niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het bezwaarschrift is vermeld dat dit zich richt tegen het besluit uit 2015 waarmee de uitkering van appellante is stopgezet. De WAO-uitkering van appellante is beëindigd bij besluit van
29 oktober 2015, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het bezwaar tegen dit besluit is gericht. De bezwaartermijn is overschreden. Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de bij brief van 3 augustus 2016 geboden gelegenheid om het verzuim te herstellen. Nu niet is gebleken dat het gaat om een verschoonbare termijnoverschrijding, is het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij bezwaar heeft gemaakt op het moment dat zij ervan op de hoogte kwam dat haar recht op uitkering was beëindigd, zodat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Volgens appellante was geen sprake van een termijnoverschrijding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.3.
Appellante heeft niet bestreden dat het bezwaar is gericht tegen het besluit van
29 oktober 2015. Dit betekent dat de bezwaartermijn op 30 oktober 2015 is aangevangen en liep tot 11 december 2015. Het bezwaarschrift van appellante is op
3 augustus 2016 ontvangen. Daarmee staat vast dat niet tijdig bezwaar is gemaakt. De (enkele) stelling van appellante dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, nu dat gebeurde op het moment dat zij ervan op de hoogte kwam dat haar recht op uitkering was beëindigd, heeft zij niet onderbouwd, noch ter zitting nader toegelicht en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) N. Veenstra

KS