Uitspraak
17.44 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
Op 13 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving sinds 19 november 1996 bijstand op basis van de Participatiewet. Het college had op 31 augustus 2015 de bijstand van appellante herzien en een terugvordering van € 2.705,46 ingesteld, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. Daarnaast werd appellante op 30 december 2015 een boete van € 1.360,- opgelegd wegens het niet voldoen aan deze verplichting. Appellante maakte bezwaar tegen het besluit van 30 december 2015, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure een toezegging was gedaan door het college om het boetebesluit te vernietigen en de boete te verlagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 30 december 2015 niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk had verklaard. De toezegging die appellante aanhaalde, werd niet inhoudelijk getoetst, omdat deze niet afdoet aan de termijnoverschrijding.
De Centrale Raad van Beroep besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit.