ECLI:NL:CRVB:2018:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/1178 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van vergoeding voor kosten van bezwaar in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Celebi, had bezwaar gemaakt tegen de opschorting van zijn bijstandsrecht door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de opschorting beëindigd, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de opschorting was opgeheven. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

In hoger beroep stelde de appellant dat hij ten onrechte geen vergoeding had gekregen voor de kosten van rechtsbijstand voor het bijwonen van een hoorzitting die was geannuleerd. De Raad oordeelde dat het college de vergoeding voor de kosten van bezwaar terecht had beperkt tot de kosten van de indiening van het bezwaarschrift. Het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft een limitatief karakter, wat betekent dat er geen grondslag is voor vergoeding van kosten voor een geannuleerde hoorzitting.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 maart 2018.

Uitspraak

16/1178 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 januari 2016, 15/3555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Celebi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Celebi. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het college het recht op de bijstand van appellant opgeschort met ingang van 1 maart 2015. Appellant heeft daartegen bij brief van 16 april 2015 bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 april 2015 is appellant uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 april 2015.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college de opschorting van verlening van bijstand beëindigd en besloten dat de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2015 weer wordt uitbetaald.
1.3.
Bij besluit van 28 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de opschorting niet-ontvankelijk verklaard, omdat met het besluit van 24 april 2015 de opschorting van het recht op de bijstand met ingang van 1 maart 2015 is opgeheven. Volgens het college heeft appellant daarmee gelijk gekregen en heeft hij geen belang meer bij het behandelen van zijn bezwaarschrift, zodat besloten is appellant niet te horen. Het college heeft daarbij aangegeven dat de uitnodiging voor een hoorzitting op 29 april 2015 is geannuleerd en dat voor de indiening van een bezwaarschrift aan appellant een kostenvergoeding van € 490,- wordt toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is de hoogte van de toegekende kostenvergoeding voor het gemaakte bezwaar in geschil. Volgens appellant is aan hem ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de kosten het bijwonen van een hoorzitting door zijn advocaat. Appellant heeft daartoe
- kort samengevat - aangevoerd dat hij op de hoorzitting van 29 april 2015 is verschenen en dat de annulering van die zitting hem niet tijdig heeft bereikt. Dit betoog slaagt niet.
4.2.
Vaststaat dat het college bij het bestreden besluit van 28 april 2015 appellant heeft bericht dat, voor zover van belang, de hoorzitting van 29 april 2015 is geannuleerd. Aannemelijk is dat deze annulering appellant en zijn advocaat niet tijdig heeft bereikt en dat zijn advocaat in zoverre tevergeefs is verschenen op 29 april 2015 voor het geven van een mondelinge toelichting op het bezwaarschrift. Het was dan ook beter geweest dat het college op 28 april 2015 appellant onmiddellijk - zo nodig telefonisch - had ingelicht dat de daags erna geplande hoorzitting niet meer nodig was en daarom was komen te vervallen. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat het college de vergoeding voor de kosten van bezwaar terecht heeft beperkt tot de kosten van de indiening van een bezwaarschrift. Daartoe is van belang dat het Besluit proceskosten bestuursrecht een limitatief karakter heeft. Een vergoeding kan worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand voor het bijwonen van een hoorzitting door een advocaat. De hoorzitting kon na het bestreden besluit niet meer plaatsvinden. Geen grondslag bestaat voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor het verschijnen voor een in verband daarmee geannuleerde hoorzitting.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.M. Pasmans

HD