ECLI:NL:CRVB:2018:691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
16/4667 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2 april 2001 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Aanvankelijk was appellant 80-100% arbeidsongeschikt, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze mate van arbeidsongeschiktheid per 27 juni 2015 verlaagd naar 35-45%. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 17 juni 2016 ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische beperkingen niet ver genoeg zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Hij heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De Raad bevestigt dat de beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4667 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juni 2016, 15/8214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Strijbosch. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 2 april 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 juni 2015 verlaagd naar 35-45%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige van 16 april 2015 en een rapport van een verzekeringsarts van 20 april 2015.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Zowel voor fysieke omgevingsomstandigheden als voor dynamische handelingen zijn beperkingen aangenomen. Ook met de jichtklachten is rekening gehouden. Dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid is niet gebleken. Voor zover het een verergering van klachten betreft, dateren deze van na de datum in geding. Dat er sprake zou zijn van nog meer of andere beperkingen, zoals voor zitten, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Dat appellant in het verleden volledig arbeidsongeschikt werd bevonden maar nu, bij ervaren verergering van zijn klachten, toch weer minder arbeidsongeschikt wordt geacht komt door tijdelijke medische situaties in het verleden, zoals een operatie, waardoor appellant tijdelijk niet over benutbare mogelijkheden beschikte.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet ver genoeg gaande medische beperkingen zijn gesteld en dat de geselecteerde functies om die reden voor hem niet passend zijn. Het bevreemdt appellant dat hij jarenlang een WAO-uitkering heeft gehad naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% en zijn mate van arbeidsongeschiktheid nu opeens 35-45% bedraagt, terwijl zijn klachten zijn toegenomen. Volgens appellant is er te weinig rekening gehouden met zijn (chronische) jichtklachten en zijn knieklachten, alsmede met zijn rugklachten, waardoor hij ten onrechte niet beperkt is ten aanzien van – met name – het aspect zitten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van de reumatoloog van 19 februari 2009, 20 januari 2016, 10 juni 2016 en 28 oktober 2016 overgelegd, alsmede brieven van de orthopeed van 9 december 2016 en 13 februari 2017 en van de vaatchirurg van 9 november 2016.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroepschrift richt zich, zoals ook gebleken uit het verhandelde ter zitting, op de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant medische informatie overgelegd. Niet in geschil is dat deze informatie ofwel reeds bekend was, ofwel betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant geruime tijd voor of na de datum die in deze zaak in geding is, te weten
27 juni 2015. De stelling van appellant dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
14 april 2015 te weinig rekening is gehouden met zijn knie-, rug- en jichtklachten, wordt niet gevolgd. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 20 april 2015 volgt dat als diagnose is uitgegaan van gonartrose, knieklachten, standscorrectie bij knieartrose, al langer bestaande rugklachten, jicht en status na diverse fracturen. Op basis hiervan zijn in de FML in de rubrieken 3 (aanpassingen fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 januari 2018 inzichtelijk uiteengezet dat ook met de chronische jicht van appellant rekening is gehouden. Appellant heeft niet onderbouwd dat per 27 juni 2015 in onvoldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden.
4.4.
Dat appellant jarenlang 80-100% arbeidsongeschikt is bevonden komt doordat pas na geruime tijd een herbeoordeling heeft plaatsgevonden, terwijl appellant destijds vanwege operaties volledig arbeidsongeschikt werd bevonden. Ook de volledige arbeidsongeschiktheid van begin 2017 is gelegen in een operatie. Dit brengt echter niet met zich mee dat appellant ook in de tijd gelegen tussen de operaties als volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML en gezien de toelichting op de signaleringen zoals vermeld in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2015, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Gelet op wat onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. Trox

NW