ECLI:NL:CRVB:2018:686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
16/5245 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die eerder als leidinggevende schoonmaak werkte, meldde zich in 2011 ziek vanwege psychische klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2015, werd zijn uitkering aangepast op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die zijn beperkingen vastlegde. Appellant betwistte de medische beoordeling en stelde dat zijn klachten waren verergerd door een depressieve stoornis en slaapproblemen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen de medische beoordeling en vroeg om een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de beperkingen van appellant anders zouden onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de aanpassing van de uitkering per 1 oktober 2015 werd vernietigd en de uitkering per 1 maart 2015 werd aangepast. De Raad concludeerde dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.5245 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2016, 16/673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Ilahibaks-Gulzar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als leidinggevende schoonmaak voor gemiddeld 44,60 uur per week. Vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 21 december 2011 wegens psychische klachten ziek gemeld. Het Uwv heeft bij besluit van 16 juni 2014 appellant met ingang van 18 december 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van 11 maart 2015 is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft zich per 1 maart 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn klachten als gevolg van zijn depressie, slaapproblemen en medicatie zijn verergerd.
1.3.
In verband met deze melding heeft de verzekeringsarts appellant gezien op 23 juni 2015, psychisch onderzoek en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 23 juni 2015 geconcludeerd dat de klachten en beperkingen van appellant grotendeels overeenkomen met de bevindingen van de verzekeringsartsen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2013. Ook de behandeling van de psychische klachten van appellant in 2013 kwam overeen met huidige behandeling evenals de door appellant gebruikte medicatie, met dien verstande dat appellant nu alleen een ander antidepressivum heeft voorgeschreven gekregen. Volgens de verzekeringsarts zijn er onvoldoende medisch objectiveerbare argumenten waaruit blijkt dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen ten opzichte van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in 2014 vastgestelde beperkingen.
1.4.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 juni 2015. De verzekeringsarts acht appellant beperkt ten aanzien van het verdelen van de aandacht, veelvuldige storingen/onderbrekingen, veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, verhoogd persoonlijk risico en een afgebakend takkenpakket, eigen gevoelens uiten en omgaan met conflicten. Appellant wordt in staat geacht voor werk waarbij sprake is van weinig rechtstreeks contact met klanten/patiënten en hulpbehoeften, waarbij kan worden terugvallen op collega’s of leidinggevende en geen sprake is van leidinggevende taken. Ten slotte kan appellant niet
’s nachts werken en maximaal 30 uur per week en 8 uur per dag. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties in een rapport van 6 juli 2015 berekend dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid 49,72% bedraagt.
1.5.
Bij besluit van 10 juli 2015 heeft het Uwv bepaald dat de WIA-uitkering van appellant per 1 oktober 2015 zal worden gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 49%.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant aanvullend psychisch en dossieronderzoek verricht en inlichtingen ingewonnen bij het NOAGG, Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van
15 december 2015 geconcludeerd dat, alhoewel appellant een toename van klachten ervaart, de medische situatie in essentie gelijk is aan de situatie ten tijde van de toekenning van de WIA‑uitkering. Daarbij heeft de verzekeringsarts erop gewezen dat de behandeling niet is geïntensiveerd. Ook is het functioneren van appellant niet significant veranderd. Uit de ontvangen informatie van psycholoog S. Mhamdi van 8 december 2015 blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat er sprake is van een verandering van het medisch toestandsbeeld. Er kan niet gesproken worden van ‘geen benutbare mogelijkheden’, aangezien geen van de uitzonderingscategorieën zoals genoemd in het aangepaste Schattingsbesluit aan de orde is. Door de dysthyme stoornis heeft appellant beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Hiervoor zijn beperkingen vastgelegd in de FML van 23 juni 2015. Daarnaast is door het aannemen van een urenbeperking en de beperking ten aanzien van
‘s nachts werken reeds in ruime mate tegemoet gekomen aan de beperkingen door het verstoorde slaappatroon. Het verstoorde dag- en nachtritme kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet vanuit de dysthyme stoornis verklaard worden, maar moet worden beschouwd als een gedragsmatige aanpassing. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 december 2015 ten aanzien van de arbeidsmogelijkheden van appellant de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige onderschreven.
1.7.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juli 2015 bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij de uitkering van appellant wordt aangepast per
1 oktober 2015, bepaald dat de uitkering van appellant per 1 maart 2015 wordt aangepast en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van toegenomen slaapproblematiek. De door appellant in beroep overgelegde brief van 4 mei 2016 van zijn huisarts G. Karaya, is daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant zijn standpunt, dat hij door de bijwerkingen van de gewijzigde medicatie suffer is geworden, niet met stukken heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende rekening gehouden met de gevolgen van het gebruik van deze medicatie. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 17 mei 2016 voldoende heeft onderbouwd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek. Volgens appellant kunnen de oorzaak van de klachten en beperkingen van appellant wel degelijk worden verklaard uit de medische problematiek. Appellant wijst erop dat algemeen bekend is dat een depressieve persoonlijkheidsstoornis slaapproblemen teweegbrengt en dat chronische slaapproblemen depressieve klachten veroorzaken. De langdurige en voortdurende slaapproblemen hebben toenemende gevolgen voor het functioneren van appellant overdag waardoor zijn energetische beperking steeds toeneemt. De aangenomen urenbeperking van 30 uur per week is daarom onvoldoende. Voorts heeft appellant gesteld dat hij andere medicatie heeft gekregen en de dosering daarvan is verhoogd. De verzekeringsarts had deze informatie naast de bijwerkingen van de medicatie in zijn beoordeling moeten betrekken. Bovendien heeft het Uwv volgens appellant blijk gegeven van een tunnelvisie doordat in de rapporten wordt gesteld dat de passieve coping en het verstoorde dag- en nachtritme moeten worden beschouwd als een gedragsmatige aanpassing. Ten slotte heeft appellant verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geding in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Wet WIA waarin is bepaald dat onder “arbeid” wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten, onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op juiste gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van toegenomen slaapproblematiek door de dysthyme stoornis. Terecht is geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het gebruik van de door appellant gebruikte medicatie. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De voorhanden zijnde medische stukken geven geen aanknopingspunten voor twijfel aan de aldus vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij per datum in geding van
1 maart 2015 meer of anders beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv aangenomen. Het enkel stellen dat appellant meer beperkt moet worden geacht vanwege het sterk verstoord dag- en nachtritme van appellant en de bijwerkingen die appellant ondervindt van zijn medicatiegebruik is, zonder nadere onderbouwing met medische stukken, onvoldoende. Op grond van het voorgaande wordt geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 juni 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen.
4.6.
Gelet op het vorenstaande wordt geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.3 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. Trox

NW