ECLI:NL:CRVB:2018:648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen wegens niet-ingezeten status van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting van 4% op het AOW-pensioen van appellante, die in Zweden woont. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, had in 2014 een ouderdomspensioen aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Het pensioen werd toegekend, maar met een korting omdat appellante in de periode van 16 juni 2012 tot en met 29 oktober 2014 geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante zich niet in een vergelijkbare situatie bevond als de personen waarmee zij zich vergeleek, omdat deze wel ingezetenen waren. De door appellante genoemde premies voor ziektekosten en AWBZ hadden geen verband met de AOW-verzekering. De Raad kon de AOW-bepalingen niet toetsen aan de Grondwet of het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, en oordeelde dat het onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen gerechtvaardigd was. De uitspraak bevestigde dat de korting op het pensioen terecht was en dat er geen sprake was van discriminatie op basis van woonplaats.