ECLI:NL:CRVB:2018:602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
16/6314 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor huishoudelijke hulp en geneeskundige behandeling in verband met oorlogsletsel

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad voor toekenning van voorzieningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag betreft een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp per week en een voorziening voor vrije geneeskundige behandeling en verpleging in verband met oorlogsletsel. De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft in een besluit van 16 februari 2016 vastgesteld dat appellant oorlogsletsel heeft, maar heeft ook geconcludeerd dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR, omdat de ondergrens van 10% arbeidsongeschiktheid niet wordt gehaald.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn arbeidsongeschiktheid ondergewaardeerd is. Hij verwijst naar een rapport van de geneeskundig adviseur G.J. Laatsch, die na een persoonlijk onderhoud met appellant tot andere conclusies komt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de conclusie van de arts A.M. Ohlenschlager, die appellant thuis heeft bezocht, voldoende onderbouwd is. Ohlenschlager concludeert dat de psychische klachten van appellant, die voortkomen uit oorlogservaringen, niet leiden tot de vereiste arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft de argumenten van appellant en de rapporten van de betrokken artsen zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.

Uitspraak

16.6314 AOR

Datum uitspraak: 1 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 september 2016, kenmerk BZ01962974 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden, waaronder een reactie van 5 oktober 2017 op het verweerschrift van de geneeskundig adviseur G.J. Laatsch.
Verweerder heeft een reactie van R. Loonstein, hoofd medisch bureau, ingezonden, waarna Laatsch opnieuw schriftelijk zijn visie heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939, heeft in april 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 16 februari 2016 wel vastgesteld dat appellant oorlogsletsel (psychische klachten) heeft in de zin van de AOR en hem om die reden aanvaard als oorlogsslachtoffer, maar overwogen is dat niet kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van het oorlogsletsel. Appellant is niet in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering. Toegekend is een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp per week en een voorziening voor vrije geneeskundige behandeling en verpleging in verband met het oorlogsletsel. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant, evenals in bezwaar, aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid is ondergewaardeerd. Verwezen is naar het rapport van 4 juli 2016 dat de arts Laatsch heeft opgemaakt na een persoonlijk onderhoud met appellant.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het standpunt van verweerder dat bij appellant geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR is in eerste instantie gebaseerd op de bevindingen van de arts
A.M. Ohlenschlager die appellant thuis heeft bezocht. Deze arts concludeert dat bij appellant sprake is van psychische klachten (PTSS-kenmerken) en dat vooral het (opvoedkundig) gedrag van de vader heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychopathologie. Er is sprake van een partieel verband tussen de relevante oorlogservaringen en het ontstaan van de psychische klachten, waarbij wat betreft de oorzakelijke factoren het aandeel van de oorlogservaringen is te stellen op 1/5. De psychische klachten geven beperkingen in twee van de vier aan de AMA ontleende rubrieken en leidt tot een indeling in klasse II (25%) invaliditeit. Gelet op het causale deel van 1/5 in klasse II (25%) leidt dit tot een causale psychische invaliditeit van 5% en dat brengt mee dat, nu de ondergrens van 10% arbeidsongeschiktheid niet wordt gehaald, er geen sprake is van causale arbeidsongeschiktheid, aldus Ohlenschlager. De conclusie van Ohlenschlager is in bezwaar onderschreven door geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts.
3.2.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Het in bezwaar overgelegde rapport van Laatsch dat voor commentaar is voorgelegd aan Kho geeft geen aanleiding de bevindingen van Ohlenschlager niet te volgen. Laatsch stelt dat de oorlogservaringen ten minste voor de helft hebben bijgedragen aan het ontstaan van de psychische klachten. De Raad volgt Kho in zijn conclusie dat Laatsch dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Laatsch stelt weliswaar beperkingen vast in drie van de vier aan de AMA ontleende rubrieken, maar dat leidt ook tot indeling in klasse II (25%) invaliditeit en niet tot de door hem gestelde 50% invaliditeit. In zijn nadere reactie van oktober 2017 bestrijdt Laatsch dit overigens niet. Verder wordt door Laatsch veel waarde gehecht aan de arbeidsanamnese, waarbij hij doelt op het beëindigen van de werkzaamheden bij Wehkamp toen appellant begin vijftig was. Laatsch brengt naar voren dat appellant toen om psychische redenen arbeidsongeschikt is verklaard. In dit geval is dat niet van belang. Bij de beoordeling van de causale arbeidsongeschiktheid bij de AOR wordt namelijk gekeken naar de invaliditeit ten tijde van de aanvraag dan wel uiterlijk ten tijde van het bestreden besluit en op de dag voor het 70ste levensjaar.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD