ECLI:NL:CRVB:2018:590
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR)
Op 1 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die een aanvraag had ingediend voor toekenning van een invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen omdat de lichamelijke en psychische klachten van appellante niet in verband konden worden gebracht met de omstandigheden die onder de AOR vallen, maar eerder voortkwamen uit andere oorzaken. De Raad oordeelde dat de oorlogsgerelateerde klachten van appellante verklaard konden worden door tweede generatieproblematiek, en dat deze niet meegewogen konden worden voor de AOR.
De procedure begon met een beroep van appellante tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 15 juli 2016 was genomen. In dit besluit werd vastgesteld dat appellante in omstandigheden had verkeerd die onder de AOR vallen, maar dat haar klachten niet het gevolg waren van deze omstandigheden. Appellante voerde aan dat haar psychische klachten wel degelijk gerelateerd waren aan de AOR-omstandigheden, en verwees naar een rapport van haar geneeskundig adviseur, G.J. Laatsch.
De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en kwam tot de conclusie dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. De bevindingen van de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, die de situatie van appellante had beoordeeld, werden door de Raad onderschreven. Kho had geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante voornamelijk voortkwamen uit nare ervaringen in Nederland, zoals discriminatie en armoede, en niet uit de kortdurende schuilperiode voor de Indonesische overheid. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.