ECLI:NL:CRVB:2018:520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
17/621 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldig nalatig AOW-premie 2009 en intrekking van het bestreden besluit door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waarin zij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2009. De Svb had in een eerdere beslissing op bezwaar, gedateerd 1 juli 2015, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten, waarbij de Svb werd opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.

Tijdens de procedure heeft de Svb op 9 februari 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin werd aangegeven dat de Belastingdienst had meegedeeld dat aan appellante geen premies volksverzekeringen waren opgelegd. Hierdoor trok de Svb het eerdere besluit van 10 april 2015 in en gaf aan dat zij volledig tegemoetkwam aan het bezwaar van appellante. Appellante verzocht de Raad om de Belastingdienst te gelasten de mogelijk ten onrechte verrekende belastingteruggave aan haar terug te betalen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb met de nieuwe beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De Raad oordeelde dat appellante geen (proces)belang meer had bij een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 20,20 voor reiskosten.

Uitspraak

17.621 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 december 2016, 15/4191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 februari 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 9 februari 2017 aan de Raad toegezonden.
Appellante en de Svb hebben nog nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 april 2015 heeft de Svb appellante schuldig nalatig verklaard ter zake van het niet betalen van de verschuldigde premie voor de Algemene Ouderdomswet over 2009. Bij beslissing op bezwaar van 1 juli 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Svb is voorts opgedragen het betaalde griffierecht van € 45,- aan appellante te vergoeden.
3.1.
Bij brief van 17 februari 2017 heeft de Svb aan de Raad een nieuwe beslissing op bezwaar van 9 februari 2017 toegezonden. In dat besluit heeft de Svb aan appellante te kennen gegeven dat de Belastingdienst aan de Svb desgevraagd heeft meegedeeld dat uit de aanslaggegevens blijkt dat bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2009 is vastgesteld dat aan appellante geen premies volksverzekeringen zijn opgelegd. Om die reden acht de Svb appellante niet meer schuldig nalatig over 2009 en vervalt het besluit van 10 april 2015. Het bestreden besluit wordt dan ook ingetrokken. Volgens de Svb is met het besluit van
9 februari 2017 volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellante.
3.2.
In reactie op dit besluit heeft appellante de Raad verzocht om de Belastingdienst te gelasten de ten onrechte verrekende belastingteruggave aan haar terug te betalen.
4. De Raad stelt vast dat de Svb met het in hoger beroep overgelegde besluit van
9 februari 2017 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad is niet gebleken dat appellante enig (proces)belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank. De Raad is niet bevoegd te oordelen over de door appellante gevraagde terugbetaling door de Belastingdienst van mogelijk ten onrechte verrekende bedragen. Zoals ook uitvoerig ter zitting met appellante en haar echtgenoot is besproken, zal appellante zich met dit verzoek tot de Belastingdienst moeten wenden. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 20,20 aan reiskosten die appellante heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante van in totaal € 20,20;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) J.C. Borman

RB