ECLI:NL:CRVB:2018:4294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 20 juni 2017 in verschillende zaken (17/1087, 17/1236, 17/1819 en 16/6295) geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat hij betalingsonmacht had en dat zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht op onterecht afgewezen was. Tijdens de zitting op 13 november 2018 zijn beide partijen niet verschenen.
De Raad heeft overwogen dat de eerdere uitspraak berustte op de constatering dat appellant in verzuim was, omdat hij het griffierecht niet tijdig had betaald. Appellant heeft in zijn verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. Hij heeft weliswaar aangegeven dat hij al de benodigde informatie over zijn inkomenssituatie had verstrekt in een andere procedure, maar de Raad heeft geoordeeld dat deze informatie niet automatisch van toepassing is op de huidige procedure. Appellant is in de gelegenheid gesteld om actuele informatie te verstrekken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier M.A.E. Lageweg, en is openbaar uitgesproken op 27 december 2018.