ECLI:NL:CRVB:2018:4254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had in eerste instantie hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2017, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, waarbij hij stelde dat het griffierecht op 19 december 2017 was voldaan, maar dat hij door medische klachten en zware medicatie niet in staat was om dit tijdig te doen.
Tijdens de zitting op 13 november 2018 is het verzet behandeld. De gemachtigde van de appellant heeft aangevoerd dat de overschrijding van de betalingstermijn marginaal was en dat de appellant door zijn medische situatie niet in staat was om tijdig te handelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn overgelegd die aantonen dat de appellant door zijn medische toestand niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om hulp van derden in te schakelen indien nodig.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en bepaald dat het te laat betaalde griffierecht van € 124,- aan de appellant moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.