ECLI:NL:CRVB:2018:4254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
17/6325 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had in eerste instantie hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2017, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, waarbij hij stelde dat het griffierecht op 19 december 2017 was voldaan, maar dat hij door medische klachten en zware medicatie niet in staat was om dit tijdig te doen.

Tijdens de zitting op 13 november 2018 is het verzet behandeld. De gemachtigde van de appellant heeft aangevoerd dat de overschrijding van de betalingstermijn marginaal was en dat de appellant door zijn medische situatie niet in staat was om tijdig te handelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn overgelegd die aantonen dat de appellant door zijn medische toestand niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om hulp van derden in te schakelen indien nodig.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en bepaald dat het te laat betaalde griffierecht van € 124,- aan de appellant moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 27 december 2018
17/6325 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2017, 17/848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 31 januari 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft mr. I.J.G. van Raab van Canstein, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 november 2018. Voor appellant is verschenen
mr. G.G. Kempenaar, kantoorgenoot van mr. Van Raab van Canstein. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 31 januari 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 6 november 2017 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft de gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat het griffierecht op
19 december 2017 door appellant is voldaan. Appellant was door medische klachten en zware medicatie niet in staat het griffierecht tijdig te voldoen. Het gaat hier om een redelijk marginale overschrijding van de betalingstermijn.
De Raad is van oordeel dat in verzet niet is gebleken dat appellant op grond van medische redenen niet in staat is geweest het griffierecht tijdig te (laten) voldoen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat appellant al geruime tijd kampt met medische klachten en een leefsituatie heeft in aanwezigheid van familieleden. Het had op de weg van appellant gelegen om hulp van derden in te schakelen indien hij gezien zijn medische situatie niet in staat was zijn belangen goed te behartigen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 124,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant moet worden terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.A.E. Lageweg

LO