Op 20 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 1995 met rugklachten arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellante was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 8 november 2018 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft gereageerd met rapporten van verzekeringsartsen, waarin werd gesteld dat appellante in staat was om haar aangepaste werk te verrichten. De Raad heeft de medische beoordelingen van het Uwv en de door appellante ingebrachte rapporten van haar arts kritisch bekeken. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 24 juni 2015, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd, niet voldoende rekening hield met haar klachten, met name op het gebied van zitten.
De Raad heeft geoordeeld dat de beperking op het item 'zitten' in de FML van sterk beperkt naar licht beperkt niet voldoende was gemotiveerd. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.301,50 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen.