ECLI:NL:CRVB:2018:4159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17-1777 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening en de vraag naar commerciële huurprijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 17 februari 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstandsverlening met toepassing van de kostendelersnorm goedgekeurd, waarbij de appellant slechts 50% van het wettelijk minimumloon ontving. De appellant was van mening dat de kostendelersnorm onterecht was toegepast, omdat hij een commerciële huurprijs van € 307,03 per maand zou betalen, wat volgens hem zou moeten leiden tot een hogere bijstandsverlening.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de huurprijs van € 250,- die de appellant en zijn huisgenoot [X] waren overeengekomen, geen commerciële huurprijs was. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er een aanpassing op de huurovereenkomst had plaatsgevonden, waardoor de huurprijs met terugwerkende kracht was verhoogd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die in de eerdere uitspraak waren weergegeven.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Hillen als voorzitter, en de leden A. Stehouwer en E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier C.A.E. Bon.

Uitspraak

17.1777 PW

Datum uitspraak: 18 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 februari 2017, 16/5277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018, gevoegd met zaak 17/1602 PW. Voor appellant is mr. S.C. van Paridon verschenen, advocaat en kantoorgenoot van mr. Stout. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.
In zaak 17/1602 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 17 februari 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Hij staat met ingang van 13 oktober 2015 in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats]. Met ingang van 3 april 2014 staat op dit adres tevens ingeschreven [naam X] ([X]), geboren op 12 april 1981.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft het college appellant met ingang van 17 februari 2016 bijstand toegekend naar 50% van het wettelijk minimumloon. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kostendelersnorm van toepassing is en dat voor de hoogte van de bijstand in totaal twee personen meetellen, inclusief appellant zelf.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“Tussen partijen is niet in geschil dat de in de huurovereenkomst van 13 oktober 2015 door eiser en [X] overeengekomen huurprijs van € 250,- geen commerciële huurprijs is. Dat eiser en [X] - naar gesteld - naar aanleiding van de in de bezwaarprocedure gedane huurcheck met terugwerkende kracht een hogere huurprijs hebben afgesproken, doet daar niet aan af. Eiser heeft de gestelde huurverhoging ook niet nader onderbouwd. Eiser heeft de aanvulling op de huurovereenkomst niet overgelegd en onduidelijk is wanneer eiser en [X] de hogere huurprijs hebben afgesproken en of en, zo ja, wanneer eiser het verschil tussen de oude en de nieuwe huur aan [X] heeft betaald.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Hij heeft daartoe gesteld dat op grond van een aanpassing op de huurovereenkomst met terugwerkende kracht sprake is van commerciële onderhuur en dat hierom toepassing van de kostendelersnorm achterwege moet blijven. Volgens appellant heeft hij in bezwaar het gebrek hersteld, inhoudende dat hij de commerciële huurprijs van € 307,03 per maand is gaan betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A. Stehouwer en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.E. Bon
GdJ