ECLI:NL:CRVB:2018:4145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die als paardenverzorgster en vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt, was uitgevallen door lichamelijke klachten na een val van een paard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 25 februari 2014 geen recht op een uitkering had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan het neuropsychologisch onderzoek dat zij had ingediend. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante niet in staat was om 40 uur per week te werken, maar de Raad vond de motivering van de deskundige niet overtuigend genoeg om de eerdere besluiten van het Uwv te weerleggen. De Raad oordeelde dat de FML van 11 juni 2014, waarin de belastbaarheid van appellante was vastgesteld, voldoende rekening hield met haar klachten.
De Raad bevestigde dat alleen objectief medisch vast te stellen beperkingen aanleiding kunnen geven tot een urenbeperking in de FML. Aangezien de deskundige geen objectieve medische verklaring kon geven voor de stelling dat appellante niet in staat was om 40 uur per week te werken, werd de conclusie van het Uwv gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.