ECLI:NL:CRVB:2018:4132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/3156 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2017. De appellante, een vrouw geboren in 1950, had een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend na het overlijden van haar echtgenoot, die vanaf 1973 in Nederland had gewerkt en een AOW-pensioen ontving. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 13 november 2015, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 23 mei 2016. De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet in Nederland had gewoond of gewerkt en dat haar echtgenoot vanaf 1 juli 1995 niet meer verzekerd was voor de AOW. Bovendien was er geen sprake van huwelijkse tijdvakken zoals bedoeld in het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko, aangezien appellante pas in 1998 met haar echtgenoot was gehuwd. De Raad oordeelde dat, hoewel appellante in een moeilijke financiële situatie verkeerde na het overlijden van haar echtgenoot, dit niet betekende dat zij recht had op een AOW-pensioen. De Svb had terecht vastgesteld dat appellante geen aanspraak kon maken op een AOW-pensioen, omdat zij zelf nooit verzekerd was geweest. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3156 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2017, 16/4454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 november 2018
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: Y. Azirar
Ter zitting zijn verschenen: mr. S.M.C. Rooijers en H.J.M. de Wit, vertegenwoordigers van de Svb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De overleden echtgenoot (geboren in 1930) van appellante, [X.], heeft vanaf 1973 in Nederland gewerkt als kok. In juli 1985 is hij teruggekeerd naar Marokko. Appellante (geboren in 1950) is in 1998 met hem gehuwd. De echtgenoot ontving een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 11 januari 2014 is de echtgenoot overleden. In september 2015 heeft appellante een pensioen ingevolge de AOW aangevraagd. Bij besluit van 13 november 2015 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 november 2015 is bij besluit van
23 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft niet in Nederland gewoond of gewerkt. De overleden echtgenoot is vanaf 1 juli 1995 niet meer verzekerd geweest voor de AOW. Geen sprake is van huwelijkse tijdvakken als bedoeld in artikel 21 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV), omdat appellante met haar echtgenoot is gehuwd op 18 maart 1998.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij vanaf het overlijden van haar echtgenoot recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Zij wijst erop dat zij geen enkel inkomen heeft. Appellante is arbeidsongeschikt en nog steeds weduwe.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat terecht is vastgesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op een AOW-pensioen.
Appellante is zelf nooit verzekerd geweest voor de AOW. Verder was zij nog niet met haar (latere) echtgenoot gehuwd in de periode waarin de echtgenoot verzekerd was voor de AOW, zodat geen sprake is van huwelijkse tijdvakken als bedoeld in artikel 21 van het NMV.
Voorstelbaar is dat appellante door het wegvallen van het AOW-pensioen na het overlijden van haar echtgenoot in een moeilijke financiële positie is komen te verkeren. Dit betekent echter niet dat de Svb appellante een AOW-pensioen moet toekennen dat haar op grond van de AOW en het NMV niet toekomt.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y. Azirar (getekend) M.A.H. van Dalen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
md