ECLI:NL:CRVB:2018:412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur en inrichtingskosten wegens voorzienbaarheid verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 13 februari 2018 in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die sinds 7 november 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Appellante had op 31 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eerste huur en waarborgsom van haar nieuwe woning, nadat zij op 29 augustus 2015 was verhuisd. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Helmond, omdat de kosten van de verhuizing als voorzienbaar werden beschouwd en derhalve niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er een financiële noodzaak was om te verhuizen en dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten van de eerste huur en waarborgsom tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan behoren, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op het moment van de verhuizing op de hoogte was van de huurprijs van haar oude woning en dat de verhuizing derhalve voorzienbaar was.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht geen bijzondere bijstand heeft verstrekt, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met E.C.R. Schut als rechter en J. Tuit als griffier.