ECLI:NL:CRVB:2018:412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
16/6979 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur en inrichtingskosten wegens voorzienbaarheid verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 13 februari 2018 in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die sinds 7 november 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Appellante had op 31 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eerste huur en waarborgsom van haar nieuwe woning, nadat zij op 29 augustus 2015 was verhuisd. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Helmond, omdat de kosten van de verhuizing als voorzienbaar werden beschouwd en derhalve niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er een financiële noodzaak was om te verhuizen en dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten van de eerste huur en waarborgsom tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan behoren, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op het moment van de verhuizing op de hoogte was van de huurprijs van haar oude woning en dat de verhuizing derhalve voorzienbaar was.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht geen bijzondere bijstand heeft verstrekt, omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met E.C.R. Schut als rechter en J. Tuit als griffier.

Uitspraak

16/6979 PW
Datum uitspraak: 13 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 oktober 2016, 16/1833 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.J.M. Niessen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 7 november 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Zij woonde vanaf 11 november 2013 op het adres [adres 1] (oude woning) en is op 29 augustus 2015 verhuisd naar een woning gelegen aan de [adres 2] (nieuwe woning). Op 31 augustus 2015 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de eerste huur en waarborgsom van haar nieuwe woning. Appellante heeft desgevraagd bij brief van 21 oktober 2015 te kennen gegeven dat zij is verhuisd omdat zij anders in financiële problemen zou komen. Zij betaalde aan huur voor haar oude woning € 715,- per maand en voor haar nieuwe woning € 573,- per maand, aldus appellante.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2015 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van eerste huur en waarborgsom gerekend worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen te worden voldaan uit het inkomen, door middel van sparen of gespreide betaling achteraf. De kosten van de verhuizing waren voor appellante bovendien voorzienbaar. De met de verhuizing verband houdende kosten vloeien daarom niet voort uit bijzondere omstandigheden.
1.3.
Bij besluit van 18 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Kosten van eerste huur en waarborgsom voor een woning behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Als voor deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verleend, tenzij daarvoor had kunnen worden gereserveerd dan wel via gespreide betaling in deze kosten had kunnen worden voorzien.
4.4.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden vloeiende kosten.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat er een financiële noodzaak was om te verhuizen. Appellante stelt dat de verhuizing haar een besparing aan huur heeft opgeleverd van € 25,82 per maand. Verder betwist appellante dat zij in de gelegenheid zou zijn om te kunnen sparen indien zij niet zou zijn verhuisd en stelt juist te zijn verhuisd omdat zij het financieel moeilijk had en zij wilde gaan sparen.
4.6.
In de door appellante aangevoerde omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien bijzondere bijstand te verstrekken. Appellante stelt te zijn verhuisd omdat zij voor de oude woning een hogere huurprijs betaalde. Die huurprijs was haar evenwel al bekend op het moment dat zij de huurovereenkomst voor die woning aanging. Gelet hierop was haar verhuizing per 29 augustus 2015 voorzienbaar en appellante had dan ook behoren te reserveren voor de daarmee verband houdende kosten. Dat appellante geen financiële ruimte zou hebben gehad om te reserveren, is niet door haar onderbouwd met stukken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de PW. Dat haar verhuizing een besparing van € 25,82 per maand heeft opgeleverd, wat door het college wordt betwist, maakt het voorgaande niet anders.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat onder deze omstandigheden geen ruimte, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD