ECLI:NL:CRVB:2018:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
16/4521 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had op 5 augustus 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De appellant had op 18 augustus 2015 de aanvraag ingediend, maar voldeed niet aan de aanvullende informatieverzoeken van het college. Het college had de appellant herhaaldelijk gewezen op de noodzaak om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn aan te leveren, en had hem ook de mogelijkheid geboden om uitstel aan te vragen indien nodig.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen de beslissing van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken, maar de Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De Raad concludeerde dat het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, en dat er geen reden was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4521 PW

Datum uitspraak: 13 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 mei 2016, 15/3164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J.M. Dreessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.B.G. Gelissen, kantoorgenoot van mr. Dreessen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans-Rakers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 5 augustus 2015 heeft appellant zich gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Participatiewet. Tijdens een gesprek met een medewerker van het werkloket op 7 augustus 2015 is aan appellant een werkmap overhandigd met informatie over het indienen van een aanvraag. Bij brief van 7 augustus 2015 heeft het college voorts een lijst van bewijsstukken toegezonden die appellant bij het indienen van zijn aanvraag om bijstand moet inleveren. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 10 augustus 2015 meegedeeld dat hij zijn aanvraag uiterlijk op 19 augustus 2015 moet indienen, waarbij het college wederom heeft vermeld welke bewijsstukken appellant dient te overleggen. Appellant heeft op 18 augustus 2015 de aanvraag ingediend.
1.2.
Omdat appellant bij zijn aanvraag niet alle gegevens had overgelegd, heeft het college hem bij brief van 18 augustus 2015 verzocht uiterlijk 25 augustus 2015 de in deze brief genoemde stukken alsnog te overleggen. Het betreft onder meer een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, afschriften van bankrekeningnummer eindigend op [nummer] , bewijzen van huurbetalingen en recente bewijsstukken van schulden. Het college heeft appellant meegedeeld dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Tot slot heeft het college appellant erop gewezen dat, indien hij de gevraagde gegevens niet kan leveren, hij dit schriftelijk dient te melden bij zijn - in de brief vermelde - contactpersoon.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:5, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens van belang waren voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Evenmin is in geschil dat appellant niet tijdig, ook niet na een geboden hersteltermijn, alle door het college opgevraagde stukken heeft overgelegd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat was de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. Ter zitting heeft appellant dit standpunt nader toegelicht, in die zin dat hij fysiek niet in staat was de bankafschriften bij het bankfiliaal op te halen en naar het kantoor van de gemeente te brengen. Hij heeft getracht tijdig telefonisch contact op te nemen met zijn contactpersoon om hiervan melding te maken, maar als gevolg van de slechte telefonische bereikbaarheid van het cluster sociale zaken van de gemeente Sittard-Geleen is hij hierin niet geslaagd. Dit betoog van appellant slaagt niet. Los van het feit dat appellant de gestelde fysieke klachten niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij pogingen heeft ondernomen telefonisch contact op te nemen met het college. Bovendien heeft het college appellant bij brief van 18 augustus 2015 uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid schriftelijk om uitstel te verzoeken indien hij niet tijdig over de gevraagde gegevens kon beschikken. Niet gebleken is dat appellant binnen de hem gegeven termijn schriftelijk om uitstel heeft verzocht voor het overleggen van de gevraagde gegevens.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, was het college op grond van
artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD