ECLI:NL:CRVB:2018:4026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/3415 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van fysiotherapie kosten

Op 13 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie. Het hoger beroep betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor vergoeding van kosten van fysiotherapie. De Raad oordeelt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellant had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 oktober 2016, waarbij zijn aanvraag was afgewezen. De staatssecretaris heeft het bezwaar op 16 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak is bevestigd. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn e-mailberichten als bezwaarschrift hadden moeten worden opgevat, verworpen. De Raad concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar te laat is ingediend en dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3415 MPW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 mei 2018, 17/850 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H. Souren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 oktober 2016 is de aanvraag van appellant om vergoeding van kosten van fysiotherapie afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 januari 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8,
eerste lid, van de Awb vangt die termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft
ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
Appellant heeft betoogd dat zijn e-mailberichten van 5 en 14 oktober 2016 aan de zorgcoördinator als bezwaarschrift hadden moeten worden opgevat. Dit betoog slaagt niet. In het e-mailbericht van 5 oktober 2016 stelt appellant uitdrukkelijk dat hij schriftelijk bezwaar zal maken bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) inzake de kosten van fysiotherapie. Appellant schrijft onder meer: “Voor de duidelijkheid: dit zijn een aantal vragen en bevindingen mijnerzijds naar aanleiding van het gesprek in [gemeente] (…) en het bezwaar omtrent het toekennen van de fysiotherapie wordt door mij rechtstreeks en op de reguliere manier schriftelijk per post gestuurd naar het ABP”. De zorgcoördinator mocht er daarom vanuit gaan dat appellant zelf nog een bezwaarschrift zou indienen. Het e-mailbericht van 14 oktober 2016 van appellant ziet niet op het besluit over de vergoeding van kosten van fysiotherapie, maar op andere kosten en op de, in de ogen van appellant, gebrekkige hulpverlening van de zorgcoördinator. Daarom kan dit e-mailbericht evenmin als bezwaarschrift tegen het besluit van 3 oktober 2016 worden aangemerkt.
3.3.
Vaststaat dat het bezwaarschrift van 16 november 2016, ontvangen op
18 november 2016, te laat is ingediend. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden
naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding ingevolge artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is. De staatssecretaris heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.4.
Uit 3.2 en 3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) H. Benek
(getekend) J.M.M. van Dalen

LO