Uitspraak
16.4026 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 11 juni 2012 ziek meldde wegens psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 9 juni 2014 geen recht op WIA-uitkering had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld. Appellante stelde in hoger beroep dat haar psychische beperkingen waren onderschat en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Ze verwees naar medische informatie die haar standpunt ondersteunde, maar het Uwv betwistte deze claims en verwees naar aanvullend rapport van de verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan in de FML was opgenomen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.