ECLI:NL:CRVB:2018:3841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijke financiële situatie en geen schending van artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had op 23 december 2015 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, maar deze aanvraag werd op 29 februari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een onduidelijke financiële situatie van de appellant, die onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de stortingen op zijn bankrekening en zijn inkomsten uit arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beweringen over de geldleningen van derden en dat de verklaringen van de betrokkenen niet voldoende waren om aan te nemen dat de stortingen op zijn rekening daadwerkelijk leningen betroffen. Bovendien was er geen verifieerbare informatie over de werkzaamheden die de appellant had verricht voordat hij bijstand aanvroeg. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting, wat een grond voor de weigering van bijstand vormt.
Daarnaast heeft de Raad de stelling van de appellant verworpen dat zijn rechten onder artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden zijn, omdat hij geen bijstand ontving. De Raad oordeelde dat het handelen van het college niet in strijd was met dit artikel, aangezien er geen sprake was van een situatie waarin de appellant verstoken raakte van de meest basale voorzieningen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad wees de proceskostenveroordeling af.