ECLI:NL:CRVB:2018:3828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/2224 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering maatwerkvoorziening voor vervoer op basis van medische noodzaak

Op 28 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant, geboren in 1965, heeft diverse medische aandoeningen waaronder diabetes mellitus, maagklachten, osteoporose en depressieve klachten. Hij verzocht om een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college weigerde deze aanvraag op basis van een advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB), waarin werd gesteld dat appellant geen medische noodzaak had voor een gesloten buitenwagen, omdat hij gebruik kon maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV).

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de adviezen van het IAB zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellant ging vervolgens in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij voldoende onderbouwd had dat hij op grond van zijn medische en functionele beperkingen afhankelijk was van een gesloten buitenwagen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van het IAB voldoende onderbouwd waren en dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zich redelijkerwijs te kleden voor de gematigde weersomstandigheden in Nederland. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2224 WMO15

Datum uitspraak: 28 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2018, 17/3613 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Namens appellant is mr. Kramer verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1965, is bekend met diabetes mellitus, maagklachten, osteoporose en depressieve klachten.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van 8 februari 2017 van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB), geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen aandoeningen heeft waarmee hij zich niet in de buitenlucht mag verplaatsen of niet kan wachten op vervoer, zodat er geen medische noodzaak is voor een gesloten buitenwagen. Appellant kan gebruik maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) en dat is de goedkoopste adequate voorziening, eventueel in combinatie met overige vervoersvoorzieningen.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij onder meer een brief van internist-infectioloog F.N. Lauw van 6 mei 2016 en een verklaring van psychiater
C. Roose van 26 oktober 2017 overgelegd. In de brief van 6 mei 2016 heeft de
internist-infectioloog geconcludeerd dat bij appellant sprake is van ondervoeding en gewichtsverlies bij gastropathie. De psychiater heeft in haar verklaring van 26 oktober 2017 meegedeeld dat de ondervoeding tot depressieve klachten leidt en dat appellant door de ondervoeding vatbaar is voor (virale) infecties. De lichamelijke conditie van appellant brengt volgens haar mee dat afkoeling een gezondheidsrisico meebrengt en afkoeling kan, met name bij gebruik van een scootmobiel of wachten op vervoer, niet worden voorkomen door extra beschermende of verwarmende kleding.
1.5.
In reactie op de onder 1.4 genoemde stukken heeft het college een nader medisch advies van het IAB van 23 november 2017 ingezonden. Volgens het IAB doet de psychiater uitspraken die buiten haar vakgebied liggen. Bij appellant is sprake van ondervoeding, maar uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat bij appellant regelmatig sprake is van infecties. Appellant ervaart eerder kou dan de gemiddelde Nederlander, maar dit maakt niet dat hij zich niet redelijkerwijs op de gematigde weersomstandigheden in Nederland zou kunnen kleden. Reizen met het AOV en een scootmobiel is volgens het IAB daarom niet onmogelijk en gesloten buitenvervoer niet noodzakelijk.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de adviezen van het IAB op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig zijn opgesteld. In de door appellant in beroep overgelegde medische gegevens heeft de rechtbank, mede gelet op het nadere advies van IAB, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellant niet op grond van medische en functionele beperkingen is aangewezen op een gesloten buitenwagen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep en aangevoerd dat hij voldoende onderbouwd heeft dat hij op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen. AOV is geen voorziening voor korte afstanden en een scootmobiel is voor hem niet geschikt in verband met een verhoogd infectierisico. Dat sprake is van een verhoogd infectierisico bij ondervoeding is een feit van algemene bekendheid en blijkt uit de informatie van het Voedingscentrum. Verder heeft appellant ter zitting verzocht een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De algemene informatie van het Voedingscentrum, waarin is vermeld dat door ondervoeding de werking van het afweersysteem vermindert, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de medische adviezen van het IAB. Dit betekent dat appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat hij op grond van medische en functionele beperkingen is aangewezen op een gesloten buitenwagen.
4.2.
Nu het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt en appellant onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de medische beoordeling door het IAB, bestaat er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) W.M. Swinkels
md