ECLI:NL:CRVB:2018:380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
16/3155 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich op 16 juni 2014 ziek had gemeld, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en de geschiktheid van de aan haar aangeboden functies. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting heeft appellante aangevoerd dat de primaire verzekeringsarts inconsistenties in haar verhaal had vastgesteld, omdat zij een voetbalinterland had bijgewoond. Appellante stelde dat haar armklachten niet goed waren meegewogen en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. Het Uwv heeft echter betoogd dat er in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.

De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De conclusies van de verzekeringsarts zijn goed onderbouwd en er is geen reden om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te twijfelen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3155 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
1 april 2016, 15/2296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 31 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Tamer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tamer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert. Tevens was namens (ex-)werkgeefster [naam A.] aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als [functie] voor 18 uur per week in dienst van werkgeefster. Op 16 juni 2014 heeft zij zich ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 26 maart 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten maar heeft functies geduid waarmee appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmanloon kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 mei 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
14 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. In de beroepsfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de in de primaire fase geselecteerde functies nogmaals bekeken. De functies die hij geschikt heeft geacht zijn productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Hiermee is appellante in staat meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en de beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken. Zijn conclusies zijn voldoende begrijpelijk neergelegd in zijn rapport. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de recente medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Appellante heeft haar stelling dat ze meer beperkingen heeft niet voldoende onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de FML is het aannemelijk dat appellante de geduide functies kan verrichten.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de primaire verzekeringsarts een heel onduidelijke denkwijze heeft. Appellante heeft hem verteld dat zij een voetbalinterland in een groot stadion in Amsterdam heeft bijgewoond. De verzekeringsarts zou hierdoor inconsistentie in het verhaal van appellante hebben vastgesteld omdat het volgens hem niet mogelijk is om bij volledige arbeidsongeschiktheid een groot evenement bij te wonen. Daarnaast heeft appellante last van haar arm. Die klachten zijn niet goed meegewogen. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige benoemd.
3.1.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellante naar voren gebracht dat zij zich per
23 november 2015 opnieuw heeft ziekgemeld en over de gehele Ziektewetperiode ziekengeld heeft ontvangen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en zich op het standpunt gesteld dat er in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Met betrekking tot de grond van appellante dat de primaire verzekeringsarts te veel de nadruk legt op het bezoeken van een evenement wordt opgemerkt dat niet het rapport van de primaire verzekeringsarts maar die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in geding is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante voldoende zorgvuldig is. Wat er ook zij van de opmerking van de primaire verzekeringsarts over het bijwonen van een voetbalwedstrijd, niet gebleken is dat het onderzoek en de daaruit voortkomende conclusies niet juist zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier en de in bezwaar ingediende medische stukken bestudeerd en zich kunnen verenigen met de conclusies van de verzekeringsarts. De objectieve beperkingen die bij de lichamelijke en psychische klachten van appellante behoren, zijn opgenomen in de FML. Met de subjectieve beleving van de klachten kan geen rekening gehouden worden. Appellante heeft haar stelling dat zij meer beperkt is niet met objectieve stukken onderbouwd. De stelling van appellante dat haar armklachten zijn onderschat wordt niet onderschreven. In de FML zijn ook beperkingen voor de arm opgenomen en niet gebleken is dat appellante meer of anders beperkt is. De rechtbank heeft terecht geen deskundige benoemd en ook de Raad ziet geen aanleiding tot het inschakelen van een deskundige. De daarvoor noodzakelijke twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv ontbreekt.
4.3.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat ze bij een latere ziekmelding wel over de volledige periode ziekengeld heeft ontvangen wordt overwogen dat er geen aanleiding is om daar gevolgen aan te verbinden voor de datum hier in geding.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.A. Traousis

NW