ECLI:NL:CRVB:2018:3758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars Ziektewet-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die zich op 25 februari 2015 ziek meldde met lichamelijke- en vermoeidheidsklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar werd later in aanmerking gebracht voor een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit oordeel is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst en een arbeidsdeskundige beoordeling die drie functies identificeerde die appellante zou kunnen vervullen.
Het Uwv heeft op 16 februari 2016 besloten dat appellante met ingang van 25 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar vorige loon te verdienen. Appellante heeft dit besluit bestreden, maar de rechtbank Amsterdam heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar klachten, waaronder de ziekte van Hashimoto en fibromyalgie.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.