ECLI:NL:CRVB:2018:3758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/927 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars Ziektewet-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die zich op 25 februari 2015 ziek meldde met lichamelijke- en vermoeidheidsklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar werd later in aanmerking gebracht voor een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit oordeel is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst en een arbeidsdeskundige beoordeling die drie functies identificeerde die appellante zou kunnen vervullen.

Het Uwv heeft op 16 februari 2016 besloten dat appellante met ingang van 25 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar vorige loon te verdienen. Appellante heeft dit besluit bestreden, maar de rechtbank Amsterdam heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar klachten, waaronder de ziekte van Hashimoto en fibromyalgie.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.927 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2016, 16/4354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Portugal (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.W.H. Bedaux, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als objectleidster schoonmaak voor gemiddeld 35,63 uur per week. Zij heeft zich op 25 februari 2015 ziek gemeld met lichamelijke- en vermoeidheidsklachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hierop is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Appellante is in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling op 4 januari 2016 door een verzekeringsarts onderzocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 21 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij vanaf 24 februari 2016 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts geduide beperkingen. Er kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn. Evenmin is er aanleiding de arbeidskundige grondslag voor onjuist te houden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Er is te weinig onderzoek gedaan naar de door haar gemelde klachten. Zij heeft klachten als gevolg van de ziekte van Hashimoto (chronische ontsteking van de schildklier) en fibromyalgie. Ze bestrijdt dat de schildklier stabiel is. De klachten en beperkingen die zij ervaart zijn ook zonder objectief vast te stellen afwijkingen heel aannemelijk. Appellante verwijst naar de in beroep overgelegde brief van de huisarts van 14 juli 2016 die stelt dat haar beperkingen zo ernstig en beperkend in haar algemeen dagelijks functioneren zijn dat zij op dat moment arbeidsongeschikt moet worden geacht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de klachten van appellante. De verzekeringsarts heeft dossierstudie gedaan, appellante psychisch en lichamelijk onderzocht, een expertiseonderzoek door een reumatoloog laten uitvoeren en informatie van de curatieve sector bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en een telefonische hoorzitting gehouden. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen in de rapportages afdoende hebben gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de beperkingen zijn onderschat of dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn. Uit het expertiseonderzoek van de reumatoloog blijkt dat er geen afwijkingen worden geconstateerd en dat er geen aanwijzing is voor een reumatische aandoening. De internist schrijft in maart 2015 dat de schildklierfunctie is genormaliseerd. Verder wordt terecht geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd waarom appellante niet voldoet aan de aan de Standaard Geen Benutbare Mogelijkheden. De enkele stelling van de huisarts in de brief van 14 juli 2016 dat appellante arbeidsongeschikt is, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet nader gemotiveerd is. De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Er is geen nieuwe medische informatie ingebracht.
4.3.
In hoger beroep wordt gesteld dat de berekening van het maatmaninkomen niet juist is. Er wordt echter niet onderbouwd waarom de uitleg van de indexering en berekening van het maatmaninkomen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van
27 oktober 2016 niet juist zou zijn. Het standpunt van het Uwv kan worden gevolgd.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) L. Boersma

OS