ECLI:NL:CRVB:2018:3732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
16/5049 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar bevestigde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij psychisch meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Hij voerde aan dat zijn zwakbegaafdheid aanleiding had moeten zijn voor een urenbeperking. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreef. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd waarom er geen extra beperkingen nodig waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.5049 WIA

Datum uitspraak: 22 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 juni 2016, 15/5484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 38,83 uur per week. Appellant heeft vanaf 6 augustus 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 4 februari 2013 heeft appellant zich met psychische klachten vanuit de WW ziek gemeld. Op 15 oktober 2014 heeft appellant een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van
8 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van 2 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts van 24 oktober 2014 en een rapport van 8 december 2014 van een arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 december 2014 is bij beslissing op bezwaar van 10 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
25 augustus 2015 en een rapport van 3 september 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen medische gegevens ingediend op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft overwogen dat de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
24 oktober 2014, door de verzekeringsarts voldoende overtuigend is gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat bij het bestreden besluit voor wat betreft de arbeidskundige grondslag sprake was van een motiveringsgebrek. Eerst in beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 5 februari 2016 nadere functies geselecteerd die, gelet op de aan die functies verbonden opleidingseisen en met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen, in medisch opzicht geschikt kunnen worden geacht voor appellant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarmee het motiveringsgebrek hersteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat hij psychisch meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft verwezen naar wat hij daartoe in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft daarnaast gesteld dat zijn zwakbegaafdheid voor de verzekeringsartsen aanleiding had moeten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van 8 juli 2015 (de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid). Appellant stelt dat hij niet in staat is om de nader geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Er is een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 augustus 2015 verwezen naar het rapport van een verzekeringsgeneeskundige van 24 oktober 2014, waarin voor de bij appellant vastgestelde diagnoses depressie, impulsregulatieproblematiek, antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid beperkingen op onder meer persoonlijk en sociaal gebied zijn vastgesteld in de FML van 24 oktober 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 augustus 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen grond ziet om voor de psychische klachten van appellant en de daarvoor vastgestelde diagnoses meer beperkingen aan te nemen op persoonlijk en sociaal gebied dan de verzekeringsarts in de FML van 24 oktober 2014 heeft gedaan. In zijn in beroep ingediende rapport van 13 januari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom hij in wat appellant heeft aangevoerd over een verlaging van de GAF-score van 50 naar 40, die volgt uit de in bezwaar ontvangen informatie van behandelend psychiater A. Schrier van I-psy van 13 mei 2015, geen grond ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsgeneeskundige verrichte medische beoordeling. Appellant heeft ook in hoger beroep geen concrete, objectiveerbare medische gegevens ingediend die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.
4.2.
De stelling van appellant in hoger beroep dat op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, gelet op zijn zwakbegaafdheid, op preventieve gronden een urenbeperking had moeten worden aangenomen door het Uwv slaagt niet. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting voldoende gemotiveerd toegelicht dat de omstandigheid dat bij appellant een verstandelijke beperking is vastgesteld op zichzelf onvoldoende grond is om op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een medische noodzaak voor een urenbeperking aan te nemen. Ook overigens zijn daarvoor in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten te vinden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 februari 2016 nader geselecteerde voorbeeldfuncties – gelet op de aan die functies verbonden belasting – in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit rapport inzichtelijk en overtuigend heeft toegelicht waarom appellant ondanks de voorkomende signaleringen in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan die functies te verrichten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Achtot

OS