ECLI:NL:CRVB:2018:3721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
16/4061 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als machinebediende werkzaam was, had zich op 15 april 2009 ziek gemeld met gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na herbeoordeling in 2014 werd de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 januari 2015 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2018 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van het Uwv ten grondslag lag onzorgvuldig was. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft echter betoogd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellant om een psychiater als deskundige te benoemen afgewezen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4061 WIA

Datum uitspraak: 22 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2016, 15/4031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als machinebediende in een metaaldraaierij voor
gemiddeld 28,22 uur per week. Op 15 april 2009 heeft appellant zich met gewrichtsklachten ziek gemeld. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 april 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 13 juni 2012. Vanaf 13 juni 2012 is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft het Uwv naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling van appellant de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 1 januari 2015 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Hieraan ligt een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2014 is bij beslissing
op bezwaar van 29 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
21 april 2015 en een rapport van 7 mei 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt als onzorgvuldig aan te merken. Wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank ook geen reden gegeven om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is met de lichamelijke en psychische klachten die appellant had op de datum in geding (1 januari 2015) voldoende rekening gehouden bij de op 22 juli 2014 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant zou overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig is verricht. Appellant heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat uit de door hem overgelegde medische informatie niet valt af te leiden dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Volgens appellant komt uit zijn medisch dossier naar voren dat de aard van zijn klachten zodanig is dat hij niet minder pijn ervaart door afwisselend te gaan staan, zitten en lopen. Appellant heeft naar zijn mening erop mogen vertrouwen dat de verzekeringsartsen in het kader van de zorgvuldigheid van het onderzoek actief zouden informeren naar zijn psychische klachten. Appellant heeft erop gewezen in het dagelijks leven al zeer beperkt te zijn door zijn psychische klachten. Hij verwacht dat deze klachten in een werksituatie zullen toenemen. Appellant heeft herhaald dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten en gevraagd een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De door appellant naar voren gebrachte klachten en de informatie van de behandelend sector zijn betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant niet juist door de verzekeringsarts zijn weergegeven in de FML. De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De hieraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Ook in wat in hoger beroep naar voren is gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Uwv met ingang van 1 januari 2015 in de FML onvoldoende beperkingen heeft opgenomen. Appellant heeft ook in hoger beroep zijn standpunt dat hij lichamelijk en psychisch meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML is er geen reden om een deskundige te benoemen. Het verzoek van appellant om een psychiater te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Achtot

OS