ECLI:NL:CRVB:2018:3690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17/430 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die zich op 14 november 2014 ziek meldde met lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 20 oktober 2015, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Hierdoor heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2015 vastgesteld dat appellant per 27 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, waaronder ernstige duizeligheid en concentratieproblemen, en betoogde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling de argumenten van appellant en het Uwv gewogen. De Raad concludeert dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct zijn vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

17.430 ZW

Datum uitspraak: 22 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2016, 16/2886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Namens appellant is verschenen mr. Meijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lader/losser van vliegtuigen voor 37 uur
per week. Appellant heeft zich op 14 november 2014 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 20 oktober 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 12 november 2015 (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 95,30% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 november 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
16 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 maart 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij ernstige duizeligheidsklachten heeft, waardoor hij zich niet kan verplaatsen zonder hulp van een ander persoon of een rollator. Daarnaast heeft hij concentratieproblemen, vermoeidheidsklachten en klachten van neerslachtigheid. Appellant acht zich niet in staat om 37 uur per week te werken. Hij acht de geselecteerde functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig zijn verricht en dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per
27 december 2015 juist zijn vertaald in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 maart 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom de in bezwaar ingebrachte medische informatie geen aanleiding heeft gegeven tot een andere vaststelling van de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de behandelend artsen geen afwijkingen hebben kunnen vaststellen en dat appellant is verwezen naar de polikliniek voor verdere behandeling voor zijn somatische onvoldoende verklaarbare lichamelijke klachten. Over de in beroep ingebrachte medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder in een rapport van 15 september 2016 navolgbaar weergegeven dat deze gegevens evenmin aanleiding geven om aanvullende beperkingen aan te nemen. Met de duizeligheid is in de FML rekening gehouden, ondanks de afwezigheid van een somatische oorzaak die de duizeligheid kan verklaren. Appellant heeft in hoger beroep geen objectief medische gegevens ingebracht waaraan aanknopingspunten zijn te ontlenen voor zijn standpunt dat zijn arbeidsbeperkingen op de in geding zijnde datum,
27 december 2015, zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Achtot

LO