Uitspraak
17.7107 WUBO
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1938, een verzoek ingediend om de eerdere afwijzing van Wubo-toekenningen te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 november 2018 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellant had eerder in oktober 2008 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld. De afwijzing werd in 2009 bevestigd na bezwaar. In november 2016 verzocht appellant om herziening van de afwijzing, maar ook deze aanvraag werd afgewezen omdat er geen relevante nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien.
Appellant stelde in beroep dat hij op basis van 'sibling equality' erkend moest worden, omdat zijn broer wel erkend was als slachtoffer van oorlogsgeweld. De Raad overwoog dat de omstandigheden van appellant en zijn broer duidelijk verschilden, en dat de broer van appellant een specifieke gebeurtenis had meegemaakt die niet door appellant was ervaren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere besluiten in een nieuw licht konden plaatsen, en dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toets kon doorstaan. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken betreffende Wubo-toekenningen en de toepassing van het beleid rondom sibling-equality. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 november 2018.