ECLI:NL:CRVB:2018:3581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
17/4307 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende bewijs van levensonderhoud

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had zijn aanvraag voor bijstandsverlening ingevolge de Participatiewet ingediend, nadat zijn bijstand eerder was beëindigd vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond waarvan hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag had geleefd.

De appellant had op 28 september 2015 een aanvraag ingediend, maar op het verzoek van het Drechtstedenbestuur om bewijsstukken over zijn inkomsten had hij niet adequaat gereageerd. Tijdens de zitting was de appellant niet verschenen, terwijl het bestuur zich had laten vertegenwoordigen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat de appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn inkomsten uit muzikale activiteiten en andere bronnen.

De Raad oordeelde dat de appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens had aangetoond op welke wijze hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De verklaringen van derden die hij had overgelegd, waren niet onderbouwd met controleerbare stukken, waardoor deze niet als bewijs konden dienen. De Centrale Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, werd bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4307 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2017, 16/6401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte als voorzitter
Griffier: L.V. van Donk
Partijen zijn opgeroepen. Bij de uitnodiging is vermeld dat ter zitting de grondslag van het bestreden besluit zou worden besproken. Appellant is, na bericht, niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roodhorst.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Nadat in de woning van appellant een hennepkwekerij was aangetroffen heeft het bestuur de bijstand van appellant met ingang van 12 december 2014 beëindigd.
Appellant heeft zich op 28 september 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet. Op 6 november 2015 is in een gesprek met appellant aan de orde geweest de vraag waarvan appellant vanaf 1 januari 2015 heeft geleefd. Bij brief van 6 november 2015 heeft het bestuur appellant onder meer verzocht een verklaring of bewijsstukken waaruit dat blijkt op 12 november 2015 mee te brengen. Op 12 november 2015 heeft appellant het ingevulde aanvraagformulier ingediend, maar niet de bij brief van 6 november 2015 gevraagde verklaring of bewijsstukken over de vraag waarvan appellant vanaf 1 januari 2015 had geleefd.
Bij besluit van 10 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2016 (het bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant niet heeft aangetoond waarvan hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag vanaf 1 januari 2015 heeft geleefd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomsten uit zijn muzikale activiteiten, de financiering van zijn reizen naar het buitenland en de inkomsten uit de hennepkwekerij die op 12 december 2014 in zijn woning was aangetroffen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij heeft verklaard dat hij geen inkomsten uit zijn muzikale activiteiten, uit reizen naar het buitenland en uit de hennepkwekerij heeft ontvangen. Die verklaringen moeten naar de mening van appellant als voldoende worden aangemerkt aangezien hij geen bewijs kan leveren van iets wat er niet is. Verder heeft appellant verwezen naar door hem overgelegde verklaringen waarin staat dat hem financiële hulp is geboden.
Deze beroepsgronden slagen niet. Appellant heeft, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het bestuur, niet aan de hand van een verklaring of met bewijsstukken duidelijk gemaakt waarvan hij vanaf 1 januari 2015 heeft geleefd. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften blijkt niet van enige uitgave voor levensonderhoud of van andere uitgaven. Appellant heeft de door hem in beroep overgelegde verklaringen van personen die hem geld hebben geleend, voor zover deze verklaringen al zien de periode van
1 januari 2015 tot 28 september 2015, niet onderbouwd met andere controleerbare stukken, zodat deze verklaringen niet verifieerbaar en controleerbaar zijn.
Nu appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt op welke wijze hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien is niet te beoordelen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, wordt bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L.V. van Donk (getekend) O.L.H.W.I. Korte
md