ECLI:NL:CRVB:2018:3538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/4123 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

Op 13 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college om het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond werd verklaard. Appellant had op 21 september 2016 een verzoek ingediend voor kwijtschelding van zijn schulden, maar het college verklaarde dit verzoek af. Appellant stelde dat hij op 28 september 2016 bezwaar had gemaakt, maar het college stelde dat het bezwaar te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn op 2 november 2016 was verstreken. Appellant had zijn bezwaarschrift pas op 10 november 2016 ingediend, wat buiten de termijn viel. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift eerder had ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.4123 PW

Datum uitspraak: 13 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 mei 2017, 17/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.E. Menick, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Menick, kantoorgenoot van mr. G.E. Menick. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 september 2016 heeft het college het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor kwijtschelding van zijn schulden afgewezen.
1.2.
Appellant heeft op 10 november 2016 bij een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam telefonisch te kennen gegeven dat hij op
28 september 2016 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 september 2016. Appellant heeft het bezwaarschrift met een e-mailbericht van 10 november 2016 naar
deze medewerker gestuurd.
1.3.
Een medewerker van Juridische Zaken van de gemeente Amsterdam heeft op
1 december 2016 een e-mailbericht naar een collega gestuurd met de vraag of appellant teruggebeld kon worden. In dit e-mailbericht staat: “Bezwaarmapje stond niet in je kast,
dus ik kon helemaal niets nagaan”.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar te laat is ingediend en dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat de termijn voor het maken van bezwaar is geëindigd op 2 november 2016. In geschil is het antwoord op de vraag of appellant vóór afloop van deze termijn bezwaar heeft gemaakt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat uit het onder 1.3 genoemde e-mailbericht van
1 december 2016 is af te leiden dat het college het bezwaarschrift van 28 september 2016 al vóór het eind van de bezwaartermijn heeft ontvangen, omdat in het e-mailbericht melding wordt gemaakt van een bezwaarmapje. Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat het college het bezwaarschrift in elk geval op 10 november 2016 per e-mailbericht heeft ontvangen. Uit de enkele verwijzing in het e-mailbericht van 1 december 2016 naar een op die datum bestaand bezwaarmapje kan dan ook niet worden afgeleid dat sprake was van een voor het einde van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij het bezwaarschrift met dagtekening 28 september 2016 eerder dan met het e-mailbericht van 10 november 2016 had ingediend.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn heeft ingediend.
4.4.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat van een verschoonbare termijnoverschrijding sprake was, omdat hij meerdere malen met de gemeente heeft gebeld over het bezwaarschrift van
28 september 2016 en hem toen is verteld dat het was ontvangen maar in het ongerede was geraakt. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat appellant niet aannemelijk heeft
gemaakt dat hij ook al vóór 10 november 2016 heeft gebeld over het bezwaarschrift van
28 september 2016, nog daargelaten of dit ziet op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) F.H.R.M. Robbers
sg