ECLI:NL:CRVB:2018:3528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening en terugvordering voorschot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag voor bijstandsverlening ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de bevindingen uit bankafschriften, waaruit bleek dat de appellant in de periode van 4 mei 2015 tot en met 7 april 2016 elf stortingen had ontvangen, maar de herkomst van deze stortingen niet kon aantonen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij alle benodigde informatie had ingeleverd en dat hij niet begreep welke informatie het college nog miste. Hij stelde dat de stortingen noodzakelijk waren voor zijn levensonderhoud en dat hij een verklaring van zijn ex-partner kon overleggen ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. Het college had terecht gesteld dat de appellant zijn financiële situatie niet duidelijk had gemaakt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat de appellant niet had voldaan aan de bewijsvereisten die tijdens de hoorzitting waren aangegeven.