ECLI:NL:CRVB:2018:3512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
18/406 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank

Op 30 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellanten tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2017, waarin het beroep tegen een besluit van de Svb ongegrond werd verklaard. De Svb had op 18 juli 2017 het bezwaarschrift van appellanten tegen besluiten van 9 februari 2017 en 9 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

Appellanten, die zich in een moeilijke persoonlijke situatie bevonden, voerden aan dat appellant hoogbejaard was, ernstig ziek en intensieve zorg nodig had. Appellante zorgde voor hem en hun gehandicapte zoon, waardoor zij niet in staat waren om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De Raad concludeerde dat appellanten, ondanks hun situatie, niet in het geheel niet in staat waren om tijdig bezwaar te maken.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.406 PW-PV

Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2017, 17/5065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: W.H. Bel, lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: C.A.E. Bon
Namens appellanten zijn verschenen mr. G.P. Dayala, advocaat, en [naam dochter], dochter van appellanten. De Svb is, met bericht, niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 18 juli 2017 heeft de Svb het bezwaarschrift tegen de besluiten van
9 februari 2017 en 9 mei 2017 over terugvordering en aflossing daarvan van de bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de Participatiewet (PW) niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 juli 2017 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat appellant hoogbejaard is, destijds ernstig ziek was en vijf dagen per week naar het ziekenhuis ging voor dialyse, en in de periode die volgde op zijn ziekenhuisopname van 27 tot 31 januari 2017 intensieve verzorging nodig had, die appellante hem bood. Appellante zorgde daarnaast voor hun gehandicapte zoon. Zij waren daarom niet in staat om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de terugvordering te matigen.
4. Wat appellanten hebben aangevoerd kan de termijnoverschrijding van het bezwaarschrift niet verontschuldigen. De door hen aangevoerde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden niet tot de conclusie dat zij gedurende de bezwaartermijn in het geheel niet in staat waren om, al dan niet met hulp van derden, tijdig bezwaar te maken tegen de besluiten van 9 februari 2017 en 9 mei 2017. De Svb heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden komt de Raad niet toe, dus ook niet aan de vraag of aanleiding bestond tot matiging van de terugvordering. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C.A.E. Bon (getekend) W.H. Bel

IJ