ECLI:NL:CRVB:2018:3396
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten ooglaserbehandeling en beoordeling van buitenwettelijk begunstigend beleid
In deze zaak heeft appellant op 9 december 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een ooglaserbehandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat omdat er een voorliggende voorziening is, namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoerde dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend, omdat zijn kosten niet volledig door de Zvw worden gedekt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 16 oktober 2018 geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De Raad heeft vastgesteld dat de Zvw inderdaad als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt en dat de kosten voor de ooglaserbehandeling niet als medisch noodzakelijk worden beschouwd volgens de geldende richtlijnen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college zijn beleid op consistente wijze heeft toegepast en dat de richtlijnen als een bestendige gedragslijn kunnen worden aangemerkt.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, maar heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, omdat het college appellant op het verkeerde been heeft gezet door in hoger beroep een ander standpunt in te nemen over het beleid. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.002,- en het college moet ook het griffierecht van € 124,- vergoeden.