ECLI:NL:CRVB:2018:3362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
18/911 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de beslissing op een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in het kader van een verzet tegen een eerdere beslissing met betrekking tot een wrakingsverzoek. Verzoeker had op 1 februari 2018 een verzoek om herziening ingediend van een uitspraak van de Raad van 25 januari 2018. Deze uitspraak betrof een wrakingsverzoek, waartegen volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen rechtsmiddel openstaat. Verzoeker heeft verzet aangetekend en voerde aan dat er in strijd met artikel 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) geen rechtsmiddel openstond tegen de beslissing op het wrakingsverzoek. De Raad oordeelde dat de toegang tot de rechter en het bieden van een 'effective remedy' in essentie betrekking hebben op de procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, waar verzoeker zijn aanspraken op grond van de Wet werk en bijstand of de Participatiewet had ingediend. De Raad concludeerde dat verzoeker voldoende rechtsmiddelen had aangewend en dat de procedure in overeenstemming was met de waarborgen van het EVRM. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2018
18/911 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2018, 15/6212 WWB-W4, 16/4781 PW-W4, 17/1172 WWB-W3
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

PROCESVERLOOP

Bij brief van 1 februari 2018 heeft verzoeker een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 25 januari 2018, 15/6212 WWB-W4, 16/4781 PW-W4,
17/1172 WWB-W3.
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 februari 2018 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het ingediende verzoek om herziening.
Verzoeker heeft verzet gedaan.
Bij brief van 7 september 2018 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter. Met toepassing van de uitspraak van de Raad van 25 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:251 is dit verzoek niet in behandeling genomen.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 september 2018, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 15 februari 2018 berust op de overweging dat de uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 een beslissing is op een wrakingsverzoek, waartegen op grond van artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb geen rechtsmiddel openstaat.
In verzet heeft verzoeker - samengevat weergegeven - naar voren gebracht dat uit het bepaalde in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet worden afgeleid dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek een rechtsmiddel behoort open te staan. Artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb moet wegens strijd met het EVRM onverbindend worden verklaard dan wel buiten toepassing worden gelaten.
Dit betoog slaagt niet. De door het EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter en het bieden van een ‘effective remedy’ zien in essentie op het geding dat verzoeker heeft met het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (het college) inzake de beoordeling van zijn aanspraken op grond van de Wet werk en bijstand dan wel de Participatiewet. Tegen die beoordeling moet bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter kunnen worden opgekomen. Aan de verdragsstaten is ruimte gelaten voor de inrichting van de procedure bij de rechter. In Nederland is hiertoe in de Awb de rechtsgang naar de bestuursrechter in het leven geroepen, waarbij als extra waarborg voor de onpartijdigheid van de behandelend rechter tevens is voorzien in een wrakingsprocedure.
Verzoeker heeft tegen de beoordeling van het college rechtsmiddelen aangewend. Ook heeft hij gebruik gemaakt van de op artikel 6 van het EVRM gebaseerde mogelijkheid een verzoek in te dienen tot wraking van de behandelend rechter. Bij uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 is vastgesteld dat verzoeker, hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2015, tot viermaal toe een verzoek om wraking heeft ingediend. Met toepassing van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) (Wrakingsregeling) heeft de Raad het vierde wrakingsverzoek niet in behandeling genomen, omdat dit verzoek in strijd met het bepaalde in artikel 8:16, derde lid, van de Awb niet is gemotiveerd.
Met het benutten van de rechtsmiddelen van beroep en hoger beroep heeft verzoeker toegang gekregen tot de rechter. Voorts heeft aan verzoeker een effectief toegankelijk rechtsmiddel ter beschikking gestaan om door middel van een wrakingsverzoek een mogelijke schending van artikel 6 van het EVRM aan de orde te stellen. Het feit dat tegen de wrakingsbeslissing geen rechtsmiddel openstaat maakt niet dat de procedure in zijn geheel niet in overeenstemming is met artikel 6 en artikel 13 van het EVRM. Voorts is er gelet op de wijze waarop de Raad toepassing heeft gegeven aan de Wrakingsregeling geen grond om aan te nemen dat de procedure bij de rechter is verlopen op een wijze die zich niet verdraagt met de waarborgen van het EVRM.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.A.E. Bon
sg