ECLI:NL:CRVB:2018:3300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
17/4163 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op bijstandsverlening aan appellante met inwonende zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), heeft bezwaar gemaakt tegen de toepassing van de kostendelersnorm op haar bijstandsverlening. Deze norm houdt in dat de bijstandsverlening wordt verlaagd wanneer er meerdere personen in één huishouden wonen, in dit geval haar meerderjarige zoon die ook bijstand ontvangt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellante gewijzigd en teruggevorderd, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar zoon beiden recht hebben op bijstand, maar dat de kostendelersnorm van toepassing is. Appellante heeft aangevoerd dat deze norm inbreuk maakt op haar eigendomsrecht, maar de Raad oordeelt dat de wetgever een legitieme doelstelling heeft met de kostendelersnorm, namelijk het waarborgen van de houdbaarheid van het bijstandsysteem. De Raad concludeert dat de toepassing van de kostendelersnorm gerechtvaardigd is en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen terecht is. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen het recht op bijstand en de doelstellingen van de wetgever om de sociale zekerheid te waarborgen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

17.4163 PW, 17/4164 PW

Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 april 2017, 16/7830 en 16/7832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante ] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Haar inwonende meerderjarige zoon, [naam zoon] , ontvangt per 7 maart 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande onder toepassing van de kostendelersnorm.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 7 maart 2016 gewijzigd in verband met toepassing van de kostendelersnorm. Dat betekent dat aan appellante bijstand ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm is toegekend.
1.3.
Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 7 maart 2016 herzien en de over de periode van 7 maart 2016 tot en met 31 juli 2016 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.309,18 netto van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij besluiten van 10 november 2016 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 4 en 9 augustus 2016 gedeeltelijk gegrond verklaard, de ingangsdatum van de wijziging van de bijstand bepaald op 1 april 2016, de bijstand over de periode van 1 april 2016 tot en met 31 juli 2016 herzien en in verband daarmee het bedrag van de terugvordering nader vastgesteld op € 1.085,05. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de inwonende zoon van appellante tot en met 31 maart 2016 recht had op studiefinanciering, zodat de kostendelersnorm eerst met ingang van 1 april 2016 op de bijstand van appellante kan worden toegepast.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de toepasselijke
wet- en regelgeving wordt verwezen naar rechtsoverweging 3 in de aangevallen uitspraak.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat toepassing van de in artikel 22a van de PW neergelegde kostendelersnorm leidt tot aantasting van het recht op eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In het bijzonder bestrijdt appellante het oordeel van de rechtbank dat gesproken moet worden van een legitieme doelstelling voor inmenging in het eigendomsrecht. Daartoe voert zij aan dat de wetgever met de in de Memorie van Toelichting opgenomen verwijzing naar het budgetonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet deugdelijk heeft onderbouwd dat met toepassing van de kostendelersnorm de bijstand met 20% kan worden verlaagd. Dit onderzoek is daarvoor te beperkt, omdat het ziet op andere situaties. De schaalvoordelen waarop de wetgever doelt, gaan niet in alle gevallen op. Zeker niet in het geval van appellante nu haar inwonende zoon niet kan bijdragen in kosten levensonderhoud.
4.2
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22a van de PW volgt gebracht dat de wetgever met het introduceren van de kostendelersnorm zich tot doel heeft gesteld te zorgen dat de bijstand houdbaar en toegankelijk blijft voor de toekomst nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. Om dat doel te bereiken, heeft de wetgever het vangnetkarakter van de bijstand versterkt door bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening te houden met de voordelen van het delen van de kosten met één of meer personen met een hoofdverblijf binnen dezelfde woning. Ingevolge vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is beperking van de overheidsuitgaven een gerechtvaardigde doelstelling in het belang van het veiligstellen van het stelsel van sociale zekerheid en het beschermen van de nationale economie, waarbij de Staat een ruime beoordelingsmarge heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is. De Raad concludeert dan ook dat aan de wetswijziging een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag ligt. Met de verwijzing naar het rapport van het CBS heeft de wetgever niet beoogd de hiervoor weergegeven doelstelling van een onderbouwing te voorzien, noch een onderbouwing te geven voor de mate van verlaging van de bijstand. Volgens de memorie van toelichting biedt het CBS-rapport slechts steun voor de aanvaardbare gedachte dat hoe meer mensen samenwonen, des te lager de kosten per persoon van levensonderhoud zijn. Bovendien ziet het rapport op alle frequent voorkomende typen van niet institutionele huishoudens, dus ook op huishoudens zonder kinderen. Gelet slaagt de beroepsgrond van appellante als vermeld in 4.1 hierop niet.
4.3.
Voor zover appellante met wat zij heeft aangevoerd heeft beoogd te stellen wil aanvoeren dat in haar geval niet aan het proportionaliteitsvereiste wordt voldaan, omdat zij door de inmenging in haar recht op eigendom een buitensporig zware last moet dragen, slaagt deze beroepsgrond niet, reeds omdat appellante dit standpunt niet heeft onderbouwd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het college terecht de kostendelersnorm van toepassing heeft geacht. Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats

MD