Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/350 AOW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van de appellant tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het verzet was de stelling van de appellant dat hij het griffierecht tijdig had voldaan. De Raad had eerder geoordeeld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, en dat de appellant in verzuim was.
Tijdens de zitting van 7 september 2018 zijn partijen niet verschenen. De appellant voerde in zijn verzet aan dat hij op 6 december 2017 het verminderde griffierecht van € 46,- had betaald. Echter, de Raad oordeelde dat dit bedrag betrekking had op een andere procedure en dat voor het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep een afzonderlijk griffierecht van € 126,- verschuldigd was. De appellant was herhaaldelijk gewezen op deze verplichting.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier C.A.E. Bon, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.