ECLI:NL:CRVB:2018:3295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
17/7628 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in zorgkostenkwestie

Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere beslissing van 14 maart 2018, waarin de Raad zich onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van appellante tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. De appellante, vertegenwoordigd door [naam A.], had verzet aangetekend tegen deze onbevoegdheid. Tijdens de zitting op 7 september 2018 zijn beide partijen niet verschenen.

De Raad oordeelde dat het bestreden vonnis geen uitspraak is als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de Raad niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Appellante stelde in verzet dat zij in afwachting was van een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waaruit zou blijken dat de Raad wel bevoegd was. Deze uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2018 had betrekking op de aanspraken van appellante op voorzieningen in het kader van de Wet langdurige zorg over de jaren 2016 en 2017.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde echter dat de zaken niet met elkaar verbonden zijn. Het bestreden vonnis betrof een civielrechtelijke vordering van het Zorgkantoor voor betaling van incassokosten, terwijl de uitspraak van de rechtbank Overijssel betrekking had op bestuursrechtelijke aanspraken op zorgkosten. De Raad bevestigde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier C. Bon.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2018
17/7628 AWBZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 5 september 2017, 16-8842 (bestreden vonnis)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 maart 2018 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door [naam A.] namens appellante ingestelde hoger beroep tegen het bestreden vonnis.
Namens appellante heeft [naam A.] verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 september 2018, waar beide partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 14 maart 2018 berust op de overwegingen dat het bestreden vonnis geen uitspraak is als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, van de Awb zodat de Raad niet bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep van appellante.
In verzet heeft appellante naar voren gebracht dat zij in afwachting is van een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Uit die uitspraak en hetgeen daaraan vooraf is gegaan moet naar haar mening worden afgeleid dat de Raad wel bevoegd is te oordelen op het hoger beroep tegen het bestreden vonnis.
De in verzet door appellante bedoelde uitspraak betreft de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2018 (zaaknummers 17/1173 en 18/78). Bij deze uitspraak zijn de beroepen van appellante tegen besluiten van het Zorgkantoor betreffende de aanspraken van appellante op voorzieningen in het kader van de Wet langdurige zorg over de jaren 2016 en 2017 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Het bestreden vonnis betreft de vordering van het Zorgkantoor voor betaling van incassokosten, die verband houden met niet tijdig verantwoorde zorgkosten, waarvoor aan appellante een persoonsgebonden budget voor de periode van 1 januari 2010 tot en met
29 mei 2010 was toegekend.
Zowel het bestreden vonnis als de uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2018 hebben betrekking op de zorgkosten van appellante. Dat leidt evenwel niet tot de conclusie dat de Raad bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van 12 juni 2018 ook het door appellante ingestelde rechtsmiddel tegen het bestreden vonnis kan betrekken. De uitspraak van 12 juni 2018 betreft de bestuursrechtelijke aanspraak op zorgkosten voor de periode 2016 en 2017. Het bestreden vonnis betreft de civielrechtelijke vordering op incassokosten verband houdend met niet tijdig verantwoorde zorgkosten. Bij uitspraak van
14 maart 2018 heeft de Raad er terecht op gewezen dat tegen dat vonnis hoger beroep openstaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C. Bon
sg