ECLI:NL:CRVB:2018:3295
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in zorgkostenkwestie
Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere beslissing van 14 maart 2018, waarin de Raad zich onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van appellante tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. De appellante, vertegenwoordigd door [naam A.], had verzet aangetekend tegen deze onbevoegdheid. Tijdens de zitting op 7 september 2018 zijn beide partijen niet verschenen.
De Raad oordeelde dat het bestreden vonnis geen uitspraak is als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de Raad niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Appellante stelde in verzet dat zij in afwachting was van een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waaruit zou blijken dat de Raad wel bevoegd was. Deze uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2018 had betrekking op de aanspraken van appellante op voorzieningen in het kader van de Wet langdurige zorg over de jaren 2016 en 2017.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde echter dat de zaken niet met elkaar verbonden zijn. Het bestreden vonnis betrof een civielrechtelijke vordering van het Zorgkantoor voor betaling van incassokosten, terwijl de uitspraak van de rechtbank Overijssel betrekking had op bestuursrechtelijke aanspraken op zorgkosten. De Raad bevestigde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier C. Bon.