ECLI:NL:CRVB:2018:3235
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond in bestuursrechtelijke zaak over griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in het verzet van verzoekers tegen een eerdere beslissing van 13 maart 2018, waarin hun verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekers, die bijstand ontvingen, stelden dat het griffierecht niet tijdig was betaald vanwege betalingsonmacht. De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat verzoekers niet aan de criteria voor vrijstelling van het griffierecht voldeden, omdat zij niet konden aantonen dat hun inkomen onder de voor hen geldende bijstandsnorm lag.
Tijdens de zitting van 7 september 2018 hebben verzoekers hun verzet toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de criteria die de Raad hanteert voor betalingsonmacht niet correct waren toegepast. Ze verwezen naar een eerdere uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, waarin werd gesteld dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. Verzoekers betoogden dat de Raad ten onrechte niet had gekeken naar de beslagvrije voet en dat dit hun toegang tot de rechter zou schenden, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 13 februari 2015 niet van toepassing was op de situatie van verzoekers. De Raad bevestigde dat verzoekers niet voldeden aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien zij gezamenlijk bijstand ontvingen op het niveau van gehuwden. De Raad concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.