ECLI:NL:CRVB:2018:3231
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekers tegen een eerdere uitspraak van 13 maart 2018, waarin hun verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekers, die bijstand ontvingen, hadden verzet aangetekend omdat zij meenden dat het door de Raad gehanteerde criterium voor vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht niet correct was toegepast. Ze stelden dat de toepassing van dit criterium hun toegang tot de rechter zou schenden, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad heeft in zijn eerdere uitspraak geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. Verzoekers voerden aan dat het criterium van de beslagvrije voet in hun situatie zou moeten worden toegepast. De Raad heeft echter vastgesteld dat verzoekers gezamenlijk bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden en dat zij niet voldeden aan de criteria voor betalingsonmacht.
De Raad heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 13 maart 2018 terecht was en dat het verzet ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon, en werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.