ECLI:NL:CRVB:2018:3182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
17/3703-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

17.3703 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2017, 16/8178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 25 september 2018
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: F. Dinleyici
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Soebhag, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. De gevraagde bijstand voor verhuis- en herinrichtingskosten is terecht afgewezen, omdat de verhuizing voorzienbaar was.
2. Appellante heeft in hoger beroep de beroepsgrond herhaald dat zij pas vanaf het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2016 wist dat zij uiterlijk 31 juli 2016 zou moeten verhuizen. De rechtbank heeft deze beroepsgrond in de aangevallen uitspraak besproken en geoordeeld dat het voor appellante in ieder geval vanaf 12 augustus 2015, de datum waarop zij met de verhuurder een vaststellingsovereenkomst had gesloten, voorzienbaar was dat zij moest verhuizen.
3. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt hier nog aan toe dat het voor deze zaak niet van belang is dat appellante nog rechtszaken tegen de verhuurder aan het voeren is. De slechte relatie met de verhuurder maakt eerder dat de verhuizing wel voorzienbaar was. Appellante was vanaf 2015 ook al feitelijk op zoek naar een andere woning.
4. Volgens vaste rechtspraak is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid. Bovendien heeft appellante ook feitelijk kunnen reserveren als gevolg van een tijdelijke huurverlaging tot 30% van de huur en de vrijstelling van betaling van huur vanaf september 2015.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
F. Dinleyici J.N.A. Bootsma

MD